39×23 is een reeksje over de bekende Pyreneeëncols. Gewoon, om de winter door te komen. Van de hand van een Belgische zwemmer die ze sinds maart 2011 in zijn achtertuin heeft liggen, die Pyreneeën, en ze stuk voor stuk beklommen heeft, als fietsgids, in het gezelschap van betere en mindere renners, met terreinkennis als belangrijkste wapen.

Cirque du Litor, verbinding tussen Soulor en Aubisque

Cirque du Litor, verbinding tussen Soulor en Aubisque

De allermooiste beklimming in de Pyreneeën is de Col d’Aubisque (1709 meter) over de top van de col du Soulor (1474 meter). Het zou verboden moeten zijn om te koersen in het Cirque du Litor, het kuipje dat beide cols verbindt. Niet enkel voor het zieltogende clubje van Trappelaars Ter Plaatse waartoe ik mezelf reken, maar ook voor het Tourcircus. We neutraliseren het koersverloop, de camera zwenkt weg van de renners en neemt de ruwe natuur in het vizier: adelaars, gemzen, overhangende rotsen. Hier fiets je om te beminnen, niet om te winnen.

Volgwagens moeten rond. Kan niet anders. Via de Spandelles naar de andere kant van Aubisque. Mecaniciens gaan zelf de fiets op met wielen rond de pols en bidons in de achterzak, zoals ze in de Giro doen wanneer ze weer eens een grintwegje hebben gevonden dat aan drieëndertig procent oploopt. Nog voor ze aan de onbedoelde snelheidsremmers in het draaiende tunneltje zijn, kust het kurk de velg. Omdat renners weten dat dit groter is dan wielertraditie, dan dubieuze combines, dan tactisch getater in het oortje.

Dit is het leven, en hoe je het als mens moet leiden: hier fietsen.

De lucht is hier verser

Van beate bewondering reed de eerste Nederlandse geletruidrager uit de geschiedenis regelrecht het ravijn in. Met een reeds bebloede gele trui van een eerdere valpartij tuimelde Wim Van Est in 1951 met zijn tuig van de richel, wel zeventig meter diep. (Allemaal samen: “Zijn hart stond stil, zijn Pontiac liep.”) Het maakt de col die na Tourmalet het vaakst beklommen is in de Tour enkel legendarischer.

Het is nochtans niet wat je verwacht als je de departementale van Argelès-Gazost naar Arrens afhaspelt. Het wegdek is er in lamentabele staat, het drukke verkeer durft al eens wat kiezel te doen opspatten, de dorpjes zijn onfrans lusteloos. En altijd blijft de weg zeurderig stijgen, soms wat steiler, soms wat gemoedelijker. De slalom door Arrens echter is een poort naar een andere wereld, een wereld die beter en mooier en helemaal niet ingebeeld is.

Op de flanken van Soulor-Aubisque wordt verse bijenhoning verkocht. Geiten grazen aan de rotswand. Marmotten duiken de graskant in. De panoramische vergezichten zijn nooit minder dan indrukwekkend. De lucht is er verser dan elders, de zon schijnt er aangenamer en de regen proeft zuiverder. De benen zijn er altijd uitstekend, zelfs op dat stukje van honderdvijftig meter aan zeventien procent, en de moraal nog beter.

Oh ja, en ergens op een muur, zowat halverwege de beklimming naar Soulor, staat geschilderd dat wielrenners gedopeerde dieven zijn. Alle wielrenners.

Eiffeltoren in zicht

Ook gij, Claudio Chiappucci. In 1993 toonde El Diablo voor het laatst zijn klimmerskunnen hier, op de flanken van de Aubisque onderweg naar etappewinst in Pau, in een sprint met drie. Het is een kleine beloning voor de man die na de Giro verwacht werd Indurain opnieuw het vuur aan de schenen te leggen. Hij komt nooit in de buurt. In deze rit naar Pau moet hij op Tourmalet lossen bij de mannen die het Indurain echt moeilijk maken: Rominger en Jaskula. Chiappucci wordt verwezen naar de groep-gele trui op een kleine minuut.

Maar hoe gaat dat, in die ritten naar Pau? Tussen Tourmalet en Aubisque loopt alles samen. Kunnen de aanvallertjes weer op pad. Niet zelden is de Aubisque de laatste col van de Tour die in wijzerzin wordt verreden. Vanuit het Cirque du Litor zie je, voel je de Eiffeltoren. Hij lijkt dichter bij dan aankomstplaats Pau, dat nog steeds een kilometer of vijftig van de top van de Aubisque ligt. Dat haal je niet als eenzaam ontsnapte klassementsrenner. En Chiappucci? Die staat in 1993 op een kwartier. De Duivel van het jaar voordien in Sestrière is hij niet meer.

En hij komt ook nooit meer terug. Ondanks zijn blijvende samenwerking met dokter Conconi, die hij eerst toegeeft en dan weer ontkent. De fakkel in de Carrera-Jeansploeg wordt overgenomen door een nieuwe Italiaanse klimmer, een afzichtelijk kalend mannetje van vooraan in de twintig met wijd uitstaande oren. Olifantje. Ook hij, tuig van de richel. Ook hij viel zeventig meter diep. (“Zijn hart stond stil, zijn cokedealer liep.”)

Herman Loos
Laatste berichten van Herman Loos (alles zien)