Matthew Hayman stelde het pensioen van Boonen met een half jaar uit

“Ik besefte meteen: nu heb ik heel Vlaanderen in diepe rouw gedompeld

Geloof het maar, als Tom Boonen vorig jaar Paris-Roubaix had gewonnen, was-ie nu geen coureur meer. Dat extra half jaartje hebben we te danken aan een Australiër van 37. Matthew Hayman ging met Boonens vijfde kassei aan de haal.

Matthew Hayman woont al jaren in Lanaken. De koers bracht hem hier. Hij was een van die vele, jonge buitenlanders die in la Flandre profonde hun jongensdroom kwamen najagen. De Australiër ving de droom en besloot hem zo lang mogelijk in leven te houden. Met resultaat: op een leeftijd waarop de meeste renners al op pensioen zijn, beleeft de Orica-Scott-renner nog mooie momenten. Ook in zijn privéleven. Wanneer u dit leest, is Hayman voor de tweede keer vader geworden. Maar op de dag dat we bij hem aanbellen, is zijn vrouw nog hoogzwanger. We staan nog maar net binnen of Hayman zegt: “Als haar water breekt, moeten jullie ons naar het ziekenhuis brengen. Mijn wagen is binnen in de garage voor onderhoud.”

Hayman gaat ons voor naar de woonkamer. Daar, in een nis: dé kassei. Het is 11 uur, klaarlichte dag, en toch staat er een brandende spot op gericht. De renner grijnst: “Dat verdient zo’n trofee toch, niet? Vorige week was de spot kapot. Ik ben meteen naar de winkel gereden, mijn kassei mocht niet in het donker staan.”

Hayman is een gastheer van de oude stempel. Hij schenkt koffie uit. Schotelt ons vlaaien voor. En heeft zeeën van tijd voor Bahamontes. Ideaal om terug te keren in de tijd, naar die onwaarschijnlijke zege in de Hel van het Noorden.

Dit is het verhaal, tot in het detail, van die dag door de ogen – en in het hoofd – van Matthew Hayman zelf.

Het voorspel

27 februari 

“Eindelijk! De Omloop het Nieuwsblad! Ik heb me enorm goed voorbereid op deze wedstrijd, in mijn ogen de eerste koers van het jaar die er écht toe doet. Ik heb goede benen, en toch mis ik de goede slag. Er rijdt vijf, zes man weg, waaronder Greg Van Avermaet. Ik probeer nog de sprong naar voor te maken en op de Taaienberg kom ik tot op 5 meter. Ik hoor ze ademen, ik kan de renners van de kopgroep bijna aanraken. Dan zak ik erdoor. Een grote, achtervolgende groep loopt me in en samen draaien we voor de derde en laatste keer de Haaghoek op. Ik weet dan al dat de koers voor mij voorbij is en dus laat ik in de bocht vier, vijf man passeren. Plots hoor ik gekraak. Een stuur breekt. Een renner valt. En nog een. En nog een. En dan lig ik ook tegen de grond. Normaal gezien sta ik recht en rijd ik verder. Maar vandaag sta ik niet recht en rijd ik evenmin verder. Ik weet niet wat er mis is, maar ik weet wel dát er iets mis is.

Ik zit versuft aan de kant van de weg. Een vrouw hurkt naast me. Ze checkt mijn knie, mijn hoofd, mijn ellebogen. Ze schudt het hoofd. ‘Niks te zien’, zegt ze. ‘Zelfs geen bloed.’ Aan de andere kant van de weg zit mijn ploegmaat Luke Durbridge. Ook gevallen. Hij kijkt me vragend aan: ‘Zullen we?’ Ik schud het hoofd. Verder rijden gaat niet meer, dat voel ik.

Lorenzo Lapage, een van de ploegleiders, staat naast me. Ik zeg dat het ernstig is. ‘Dan moet je mee in de ambulance’, zegt hij. Ik wil niet. Ik wil naar het hotel. Lorenzo kan me niet helpen, zegt hij. Hij moet verder, het peloton achterna. Ik knik, ga weer zitten en zie alle renners passeren. De pijn neemt toe. Ik stap in de ambulance. We rijden het parcours af in het zog van de bezemwagen. Bij elke bult in de weg voel ik een pijnscheut. Ik weet nu tenminste waar het pijn doet. Mijn arm.

In het ziekenhuis velt een dokter het verdict. Arm gebroken. Gips. Vijf tot zes weken rust. Ik check meteen mijn iPhone. Zes weken, dat is… Parijs-Roubaix. Het duizelt in mijn hoofd. Vier maanden heb ik mijn familie verwaarloosd en mezelf afgebeuld om goed te zijn in de Hel. Ik tik de dokter op zijn schouder. ‘Dus, Roubaix? Het kán?’ Hij kijkt me met grote ogen aan en zegt: ‘Doe normaal. Wees rustig.’ Ik knik, en denk terzelfdertijd: ‘Het kan!’ Ik heb een doel! Roubaix halen. Aan de start staan, gewoon meerijden. Verstandig is het misschien niet, maar wie zegt dat je altijd verstandig moet zijn?”

28 februari – 4 april

“Thuis twijfel ik niet. De rollen op. Ja, het is saai. Ja, ik zweet me te pletter. En nee, ik hou het niet langer vol dan een uur. Maar het moet. Roubaix wacht niet.

Een paar dagen later vraagt een kameraad of ik al van Zwift gehoord heb, de virtuele wereld waarin je thuis op je rollen kan koersen tegen andere mensen. Ik ben sceptisch, maar installeer het programma toch op mijn laptop. Een half uur later rijd ik tegen Amerikanen, Canadezen, Belgen en Fransen, doe ik mee aan tussensprints en probeer ik als een halve gek te demarreren uit het peloton. In geen tijd ben ik helemaal weg van Zwift. Het kost me geen enkele moeite meer om twee keer per dag een paar uur op de rollen te zitten. Ik train als bezeten. Leve Zwift! Ik merk dat de conditie goed zit.

Het is een emotionele rollercoaster. De ene dag gaat het geweldig en voel ik geen pijn. Dan denk ik: ‘Morgen laat ik in het ziekenhuis mijn gips weghalen.’ Maar de volgende dag krijg ik een geweldige pijnscheut als ik een verkeerde beweging maak met mijn arm. De ene dag zeg ik de ploegleiders dat mijn revalidatie voorspoedig verloopt en vraag ik of ze mijn fietsen klaar willen maken, want ‘wie weet haal ik de Driedaagse de Panne nog’. De volgende dag maak ik een kruis over De Panne én de Ronde van Vlaanderen en beslis ik om twee wedstrijden in Spanje te rijden: De Grote Prijs Miguel Indurain en de Ronde van de Rioja. Ze denken: ‘Die is gek. Maar ach, laat hem maar doen.’ Ik rijd die wedstrijden in Spanje. En het valt mee, ik moet niet eens lossen. Meer nog, een paar dagen later krijg ik een e-mail van mijn trainer. Dat ik klaar ben voor Roubaix, dat ik vertrouwen moet hebben in mijn vorm en in mijn lichaam, en dat ik in die twee Spaanse wedstrijden mijn beste wattages ooit heb laten optekenen. Ik moet de mail twee keer lezen om te geloven wat er staat.”

De verkenning van de Hel

“Sommige jongens kijken verbaasd als ze merken dat ik van de partij ben. ‘Ga jij rijden?’ Ze kunnen hun ongeloof niet verbergen. En ook al heb ik behoorlijk wat pijn tijdens de verkenning, toch ben ik optimistisch. Het is een constante, zeurende pijn, die niet erger wordt door het hotsen en botsen over de stenen. Van mijn trainer moet ik vandaag diep gaan. ‘Maak er een zware werkdag van’, had hij vooraf gemaild. De ploeg heeft voor een paar brommers gezorgd die ons moeten gangmaken op de stukken tussen de kasseistroken zodat we rustig kunnen fietsen. Maar ik wil helemaal niet ‘rustig’ fietsen en dus ga ik 100 meter áchter de brommers en de rest van de ploeg rijden. Vol in de wind, 140 kilometer lang. Ik had graag nog wat langer getraind, maar leg me neer bij de planning van de ploeg. Ik ben klaar.”

De dag voordien

“Normaal gezien maak ik me heel druk om mijn fiets voor Roubaix. De hoogte van mijn zadel, de druk van mijn banden, de wielen- en framekeuze… Het is elk jaar stressen. Niet dit jaar. Ik zeg aan een van de mecaniciens: ‘Doe maar dezelfde fiets waarmee ik vorige week in Spanje reed.’ Hij trekt grote ogen. ‘Je aerofiets? Met die hoge carbonvelgen?’ Ik knik. ‘Zelfde zadelhoogte? Zelfde stuurpen?’ Ik knik nogmaals. Hij schudt niet begrijpend het hoofd en zegt: ‘Je weet toch dat die fiets niet geschikt is voor dit werk.’ Dat weet ik, maar ik trek het me niet aan.

De avond voor Roubaix sms ik normaal gezien nog tal van collega’s. Ik vraag dan hoe ze zich voelen, met welke bandendruk ze starten en wie volgens hen gaat winnen. Dit jaar ga ik op bed liggen en kijk naar een documentaire over 3D-printers. Ook interessant. Ik ga vroeg slapen.”

De wedstrijd!

Voor de start              

“Ik heb nul stress. En eerlijk, dat is een heerlijk gevoel. Heinrich Haussler heeft net als ik voor hoge carbonvelgen gekozen. Hij vraagt of ik ook van fiets ga wisselen. Ik schud van nee. Hij kijkt me ongelovig aan: ‘Ga jij op die velgen over de stenen? Ben je gek?’ Een jongere collega wijst naar mijn wielen: ‘Jij wil straks duidelijk mee in de vroege ontsnapping. Ik nestel me in je wiel.’ Ik lach, maar het is precies wat ik van plan ben. Gisteren vroeg ik Matthew Wilson, onze ploegleider, of de ploeg in mij geloofde. Niet dat ik kopman wilde zijn, maar ik wilde graag een beetje vrijheid. Normaal gezien ben ik de eerste die op kop gaat rijden als dat nodig is, vaak al veel te vroeg. Dit jaar wilde ik daarvan worden vrijgesteld en ik vroeg of ik mee mocht gaan in de vroege vlucht. Dat mocht. Parijs-Roubaix is een van de weinige koersen waar de vroege vlucht belang heeft. In de meeste koersen mag je vooral níét mee zijn als je een goede uitslag wil rijden, maar in Roubaix is dat anders. Daar spaar je krachten als je in de goede ontspanning zit.”

0 km – 75 km

“We zijn weg. Geen idee wat ik moet verwachten. Ik hoop dat ik de finish haal.

Verschillende ontsnappingspogingen worden in de kiem gesmoord. We zijn meer dan 60 kilometer ver als ik een eerste keer mee spring. We zijn met vijf, en lang duurt het niet. Geen idee welke ploeg het gat heeft dichtgereden.

Na 75 kilometer laat ik me uitzakken tot bij de ploegwagen, doe mijn jasje uit en rijd in één ruk weer naar voor. Ik zie iemand demarreren aan de rechterkant van de weg. Ik aarzel niet en spring mee. Voor ons rijden nog twee renners. Ik zet me op kop en rijd het gat in één keer dicht. Pas dan merk ik dat mijn ploegmaat Magnus Cort Nielsen een van de twee koplopers is. De andere is Sylvain Chavanel. Kort daarna sluiten nog een paar renners aan. De kopgroep dikt aan tot zestien. Mooi volk. Hier zit muziek in.”

98,5 km – 178 km

“Troisvilles, de eerste kasseistrook. De kloof met het peloton blijft klein. We hebben 53 seconden. Ik twijfel. Gas geven of me sparen? Ik kies voor het eerste, en rijd vol mee op kop. Als we nu teruggepakt worden, is mijn inspanning helemaal voor niks geweest. Langzaam maar zeker loopt onze voorsprong op. Twee minuten! We zijn weg! Ik zit mee in de vroege vlucht!

Zodra onze voorsprong geruststellend is, rijd ik gewoon mee. Geen extra beurten op kop, geen nodeloze inspanningen meer. In de kopgroep verstaan we elkaar perfect. Op de gewone weg rijden we door, op de kasseien doen we het rustig aan. Ik sla geen beurt over en hou vooral Chavanel in de gaten, een ervaren man die in de boter lijkt te trappen én voor eigen volk rijdt. Af en toe praat ik met Cort Nielsen. Ik zeg hem dat we rustig moeten blijven, dat we ons moeten klaarhouden voor het moment dat ze ons terugpakken. Wat er áchter ons gebeurt, weet ik niet. Maar het moet de moeite zijn, want door de oortjes hoor ik constant de namen van Cancellara, Sagan, Vanmarcke en Boonen vallen. Intussen valt Chavanel weg uit de kopgroep. Had hij pech of was hij toch niet zo goed als ik dacht?

Net voor de tweede bevoorrading, na de kasseistrook van Hornaing, val ik aan. Het lijkt dom, maar ik heb 15 jaar ervaring in deze wedstrijd. In mijn oortjes hoorde ik namelijk al een tijdje: ‘Ze komen! Ze komen!’ Ik weet dat de wind op de volgende twee kasseistroken schuin op kop staat. Als ze ons op dat moment voorbijrazen, wordt het moeilijk om aan te pikken. Na die twee stroken draaien we linksaf en hebben we meewind. Dan is aanpikken veel makkelijker. Voor het eerst in de wedstrijd anticipeer ik, neem ik zelf de touwtjes in handen. Ik móét die twee stroken over voor ze mij terugpakken.”

195 km – 208 km

“Na de strook van Beuvry-la-Forêt valt een groep met bijna alle favorieten ons op de nek. Alleen Sagan, Cancellara en Terpstra zijn er niet bij. Op de stenen van Orchies voert Tom Boonen de forcing. Ik heb even de tijd om met onze kopman Luke Durbridge te spreken. Hij voelt zich goed. We weten ook niet wat we van de actie van Boonen moeten denken. Is hij gek? Of is hij gewoon héél goed?

Iets verder hoor ik in mijn oortjes: ‘Lek!’ Luke valt weg uit de kopgroep en komt niet meer terug. Achteraf bekeken was zijn lekke band misschien wel beslissend voor mij. Als Durbridge bij de kopgroep was gebleven, had ik me waarschijnlijk weggecijferd en voor hem gereden.

Er zitten vier renners van Team Sky in de kopgroep van veertien. Sterk! Drie van hen sleuren op kop. Ik ben attent, hier staat iets te gebeuren. Maar op amper 2 kilometer gaan zowel Salvatore Puccio, Gianni Moscon als Luke Rowe onderuit. Enkel Rowe kan opnieuw aansluiten om zijn kopman Ian Stannard bij te staan.

Ik koers zoals dat hoort in de finale van een klassieker. Het is koersen uit het boekje, blijkbaar weet ik nu plots wél hoe dat moet (lacht). Het voelt alsof ik thuis in de zetel zit te kijken, want daar weet ik altijd precíés wat renners moeten doen om de koers te winnen. Op de fiets kan ik dat normaal gezien niet. Maar nu dus wel. Ik neem vandaag telkens de goede beslissing, die mij automatisch nar een nog betere beslissing leidt. Mijn zelfvertrouwen stijgt.”

209 km – 245 km

“Van Mons-en-Pévèle is het nog 50 kilometer. We draaien rechtsaf, de weg loopt naar beneden. Sep Vanmarcke demarreert. Stannard gaat mee, net als Boonen en Boasson Hagen. Sieberg probeert, maar krijgt het gat niet toe. Ik twijfel. Blijven zitten en hopen dat alles terug samenkomt, of toch meespringen? Ik kies voor het laatste. Man, wat rijden Vanmarcke en Stannard hard. We rijden eventjes met vijf op kop, de vijf die ook in Roubaix om de zege zullen sprinten, maar dat weten we dan nog niet.

Voor we de strook van Camphin-en-Pévèle links opdraaien, bij een grote rode schuur, blaast de wind vol in de flank. Rowe trekt door, Stannard in zijn wiel. Op de kasseien neemt Stannard meteen vol over. Ik weet dat ik nu niet mag twijfelen. Het wiel van Stannard is het mijne. In míjn wiel zit Tom Boonen. Dat voel ik. Terug op de macadam kijk ik achterom. We zijn met dezelfde vijf als op Mons-en-Pévèle. Dit zijn de vijf sterksten in koers. Ik ben erbij. Niemand komt nog terug.

Ik wil op kop aan Carrefour de l’Arbre beginnen, maar 10 meter voor de vijfsterrenstrook schieten ze me aan alle kanten voorbij. Boonen en Vanmarcke komen binnendoor, en plots rijdt ook Boasson Hagen voor mij. Shit! In de bocht zelf komt Stannard tegen mij hangen en duwt me naar de buitenkant. Bijna ga ik de bocht uit, het decor in. Ik vloek, rem, stuur bij en weet nog net recht te blijven. Maar mijn snelheid is helemaal weg. Ik verlies contact met de kopgroep, waar Sep alles of niks speelt. Ik verlies meter voor meter. Langzaam dringt het door. Ik ben gelost. Ik ben verdomme gelost! Een halve seconde twijfel ik: laten schieten en me laten inlopen door de achtervolgers, of doorgaan en – wie weet? – nog terugkomen? Ik kies voor het laatste en trek me terug op gang. Alles doet pijn, maar ik zie ze nog. Ze rijden niet verder van me weg. Dat geeft me opnieuw moed. Ik schakel een tand groter en pers er alles uit. Net na de kasseien sluit ik opnieuw aan. Oef!

Ik speel het iets linker dan anders. Normaal gezien zou ik in deze situatie het meeste kopwerk doen. Nu niet. Naar mijn gevoel stop ik me zelfs weg, terwijl dat wellicht niet zo is. Achteraf hoor ik dat veel Australiërs tijdens die laatste kilometers tegen hun tv aan het schreeuwen waren: ‘Waarom neemt Matthew in godsnaam nog over? Hij rijdt al een hele dag op kop! In het wiel moet hij zitten!’”

249 km – 256 km

De laatste strook is die van Hem, die van de lekke band van Museeuw. Iedereen heeft een verbeten trek om de mond. Ik besef het uitzonderlijke van deze situatie: hier rijdt niemand om de tweede plaats. Ik ben misschien de enige van de vijf die ook blij zou zijn met het op één na hoogste trapje. Vanaf nu speel ik een spelletje. Ik voel me nog goed, maar dat hoeven de anderen niet te weten. Ik wil op dat podium staan. Ik rijd alleszins zonder druk. Bij de andere vier is het van moeten. Bij mij is het van mogen. Ik ben al lang blij dat ik hier zit.

Nog iets meer dan 2 kilometer. Tom valt aan. Verdomme. Dit maakt het zo moeilijk om tegen Tom te koersen. Hij is niet alleen tactisch heel slim, hij durft ook. Hij is onberekenbaar. Hij kan iedereen kloppen in de sprint, maar hij durft ook alleen weg te rijden. Ik reageer op gevoel en ga mee. Vanuit zijn achterwiel demarreer ik. Zonder na te denken. Ik koers op instinct. Ik heb atleten vaak horen praten over hoe ze soms ‘in the zone’ komen. Dat gevoel heb ik nu ook. Ik doe. Ik koers. Ik fiets. Ik neem geen beslissingen, ik voel geen druk. Ik pak 5 meter op Boonen. Hij geeft niet af. Ik zie hoe Tom zich krom plooit op zijn fiets. Hij ziet eruit als een roofdier, klaar om zijn prooi te bespringen. Die prooi, dat ben ik.

Tom heeft me te pakken. We kunnen de Vélodrome al ruiken. We horen het lawaai. Ik word eerste of tweede. Denk ik.”

De Vélodrome

“We draaien de piste op. Wat een kabaal! Ik zie nog net hoe Vanmarcke aansluit. En Boasson Hagen en Stannard zijn ook op komst. Verdomme! Ik kan toch nog vierde of vijfde worden.

Boonen rijdt nog steeds op kop bij de bel van de laatste ronde. Ik wacht af. We zijn weer met vijf nu. Boonen rijdt beneden. Ik boven, Vanmarcke in mijn wiel. Nog een halve ronde. Ik duik naar beneden. Versnel. Tom laat me zomaar voorbijrijden. Kan dit? Dit gaat te makkelijk. Als hij hier even versnelt, win ik nooit. Maar nu… Ik trek vol door.

Man, wat is die piste lang. In het dorp in het Australische achterland waar ik ben opgegroeid hadden we een piste van 333 meter lang. Hier is ze 500 meter. Shit! Als deze misrekening me maar niet… Daar komt Tom. Ik zie zijn voorwiel. Hij komt. Maar daar is de streep. Nog 15, 10, 5 meter. Ik… Ik win Parijs-Roubaix. Ik win Parijs-Roubaix! Ik rijd over de streep, besef dat ik gewonnen heb. Ik werp mijn armen in de lucht, maar begin meteen te twijfelen: ‘Heb ik wel écht gewonnen?’”

Het naspel

Ik besef het meteen: nu heb ik heel Vlaanderen in diepe rouw gedompeld, op Roger De Vlaeminck wellicht na (lacht). Ik voel me zelfs een beetje schuldig. Daarom ben ik blij dat ik meteen een interview kan geven aan Sporza. In het Nederlands! Ik hoop daarmee op een beetje sympathie van de Vlamingen.

Ik stap op het podium. Naast mij staat Tom en die is… (hij zoekt naar woorden) Niet normaal. Petje af. Hoe hij omgaat met zijn verlies, kenmerkt alleen de allergrootsten. Hij heeft het recht om gigantisch teleurgesteld en zelfs kwaad te zijn, en toch feliciteert hij me oprecht. Zijn eerste woorden: ‘You deserved it, mate.’ Waarop ik alleen maar kan terugstamelen: ‘I’m sorry.’

Op de ploegbus kan ik nog steeds niet geloven dat ik Parijs-Roubaix gewonnen heb. Ik vraag het telkens opnieuw aan de ploegmaats. Telkens hetzelfde antwoord: ‘Jep! Gewonnen!’

In de perszaal zijn mijn eerste woorden: ‘Sorry, jongens.’ Bijna alle journalisten hadden hun verhaal al klaar toen Boonen in de kopgroep naar Roubaix reed. Iedereen dacht dat hij zou winnen. Ik verpestte dat feestje. Zij moeten hun stukken opnieuw schrijven.

Matthew Hayman haalt diep adem. Hij is uitverteld. Een gelukzalige glimlach verschijnt op zijn lippen. “Ik vind het plezant om die dag te herbeleven door erover te vertellen. De beelden zelf heb ik nog niet durven herbekijken, ook al gaf Sporza me de hele uitzending op dvd. Ik ben er nog niet klaar voor om al die emoties te herbeleven. Twee dagen na mijn zege heb ik mijn vrouw zelfs moeten zeggen dat ze me moest afsluiten van alle beelden, foto’s en verhalen van Roubaix. Ik was op, helemaal leeg.

De laatste 2 kilometer heb ik wél al vaak teruggezien. En telkens wanneer ik die spurt herbekijk, ben ik opnieuw verbaasd dat het goed afloopt. Ik voel elke keer de adrenaline, mijn stijgende hartslag.”

Hayman gaat ons voor naar de traphal en wijst naar boven. Daar hangt een fiets. Dé fiets. De modder uit de Hel hangt er nog aan, het kaderplaatje – nummer 55 – ook. “Die fiets koester ik. Zelfs mijn zoon mag er niet aankomen. Achteraf bekeken kon het niet mooier. Ik won Roubaix en naast mij op de fotofinish stond Tom Boonen, de man die die dag een afspraak had met de geschiedenis. Dat is véél mooier dan alleen aankomen.”

Hij glundert bij de gedachte aan de editie van 2017. “Mensen spreken me erover aan: ‘Dit jaar opnieuw, Matthew!’ Mijn trainer denkt dat het mogelijk is. En hoewel het eigenlijk niet mijn grote doel was, ben ik langzaam maar zeker toch van plan om straks te bevestigen. Een tweede keer winnen wordt erg moeilijk, maar ik wil graag de top vijf halen. Dat zou de definitieve bevestiging zijn, want ze waren er wel, de mensen die me maar een eendagsvlieg vonden. En als ik niet win, laat het dan maar Tom Boonen zijn. Als ik één renner dat plaatsje in de geschiedenisboeken gun, dan Tom wel.”

Hayman zwaait ons uit. In zijn straat staat op de macadam een ultiem aandenken aan zijn triomf gekalkt: ‘Matthew – 1 – Paris-Roubaix.’ Mooi.

Tekst: Jonas Heyerick
Foto’s: Jelle Vermeersch


Dit stuk komt uit Bahamontes #17 getiteld “Adieu Tom”. Het is een prachtig magazine, natuurlijk met als rode draad het nakende afscheid van Tom Boonen. Het magazine is nog te bestellen via:

Tijdschriftenwinkel.be
BlueonBike.nl

Of beter nog, abonneer u meteen voor 4 nummers (€ 34,95)!


Bas Van Eijk
Laatste berichten van Bas Van Eijk (alles zien)