Ik word er altijd een beetje treurig van. Van het beeld dat wel vaker te zien is na afloop van een bergetappe in de Tour, maar dat mij telkens weer bevreemdt. Terwijl er nog renners finishen, een enkeling het lichaam als een citroen uitknijpend voor een zo hoog mogelijke klassering in de schaduw van de mannen om wie het allemaal draait, glijden de eerste renners alweer naar beneden. Rugnummers verstopt onder een snel aangeschoten jasje, petje op onder de helm, hun werk zit er op.

Het beeld van die dalende renners is als een vloedgolf over een fantastisch zandkasteel waaraan een dag lang is gebouwd. Finishen als een moedig coureur, naar beneden bollen als een doorsnee sterveling. Een dag lang gestreden, misschien wel mogen dromen, om uiteindelijk anoniem huiswaarts te keren in de wetenschap dat de duivel nooit eens de moeite neemt op een andere hoop te schijten. Ofwel: aan het einde van het liedje zijn het altijd de rijksten, de meest machtigen die met de bloemen staan te zwaaien.

En wellicht school daarin de kern van de verwarring gisteren; de overijverige gendarme die Christopher Froome resoluut van de berg afplukte omdat hij de geslagen Brit aanzag voor een spookrijdende wielertoerist. De duivel had een andere hoop gekozen.

Natuurlijk, het was nog altijd de rijkste, de machtigste ploeg die op de hoogste trede met het geel stond te zwaaien, maar het aura leek gebutst. Het kopstuk sukkelde vermomd als een visser op een regenachtige dag van de berg af richting bus. Anoniem, verslagen. Een gevoel alsof zich iets onomkeerbaars had voorgedaan.

De Giro, korte tijd geleden, leerde trouwens dat dat kan verkeren.

 

 

Joost-Jan Kool