De dag dat het wielrennen me bij de strot greep, staat me haarfijn voor de geest. Het begon namelijk allemaal met de dood. Dat klinkt macaber en dat is het ook. We schrijven 18 juli 1995. Ik heb zomervakantie. Langer dan anders, want een maand later ga ik naar de brugklas.

Het is die dag in Amersfoort geen weer om buiten te spelen: 17 graden en bewolkt. Hoe anders is het in de Pyreneeën, waar de hitte als een deken tussen de bergen hangt. Op het programma staat een loodzware bergetappe naar Cauterets. Hier moet de Tour beslist worden: Indurain moet toetreden tot het selecte groepje Vijfvoudigen.

Mijn herinnering begint aan het einde van de etappe. De koers is al in een beslissende plooi gevallen. Virenque snelt naar de overwinning, Chiapucci en Buenahora zitten hem op de hielen. Daarachter controleert Indurain. Pantani en Rominger hebben een jour sans.

Verder weg gebeuren ondertussen de vreselijkste dingen en het nieuws sijpelt mondjesmaat de koers binnen: bij het afdalen van de Portet d’Aspet is een groep renners zwaar gevallen. Enkelen klauteren met moeite op. Er blijft er een liggen, gebroken als een aangereden zwaan. Zijn naam zei me toen nog niets, maar een paar uur bestierf ‘Fabio Casartelli’ op ieders lippen. Een dode in de Tour. Dat was niet de bedoeling. Koersen doe je om te winnen, niet om te sterven.

Ik zie Virenque nog winnen, onwetend juichend. Ik hoor de stemmen van Mart Smeets en Jean Nelissen nog een halve octaaf dalen na het nieuws. Ik hoor na de meet het snikkende ‘Ich weiss nicht’ van Alex Zülle en de microfoon van Jeroen Wielaert onder de neus van Erik Breukink. Hij heeft afgezien, maar de echte mokerslag is nu onderweg: ‘Heb je gehoord van het overlijden van…?’ Dan het zuchten en vloeken van De Breuk. Door merg en been.

De volgende dag kocht mijn broer speciaal het Algemeen Dagblad. De stervende zwaan met geknakte vlerken spat van de voorpagina. Ik kan mijn ogen er niet vanaf houden. Die foetushouding, de geloken ogen, de rode rivier op het sudderende asfalt. Dat paaltje op de achtergrond. Van die dag herinner ik me ook de ontroostbare Annalisa en de gedachte aan de onwetende Marco, drie maanden oud. Het maakt allemaal grote, grote indruk op een jongen van twaalf, die languit in zijn onbezorgde zomervakantie ligt.

Ik hing die dag weer voor de buis, nu voor een bloedhete toertocht door een peloton vol emoties. Die middag gebeurde er niets en zwegen De Neel en De Mart hartgrondig. Wat viel er nog te zeggen? Ik zie de Motorola’s nog met gepaste voorsprong over de streep glijden. En twee dagen later de kushandjes van Lance Armstrong in Limoges. Weer kippenvel.

Sinds die bedompte zomerdagen ben ik verknocht aan de koers. Vorig jaar zag ik de beelden voor het eerst terug, dankzij Youtube. Nog steeds kan ik ze niet zien zonder kippenvel. Het is nogal macaber om te beseffen dat iemands dood je van wielrennen doet houden. Casartelli kan er helemaal niets aan doen. En ach, eigenlijk doet het er ook niet toe. Ik was slechts een anonieme toeschouwer van het Tourcircus en dat ben ik nog steeds. Maar het is reden genoeg om vandaag heel even terug te denken aan die dag in ’95.

Ciao, Fabio.

Jan Sonneveld
Laatste berichten van Jan Sonneveld (alles zien)