Verrek, dát is de brug! Ik ben een kilometer of 10 onderweg als ik de Pont Monbardon zie, het officieuze startpunt van de klim naar de top van de Izoard. Hoewel ik het profiel talloze keren heb bestudeerd, verbaasde ik me over de relatief lichte eerste kilometers van de klim. Ik was Pont Monbardon toch al voorbij, en daar begon het serieuze werk toch? Nee dus. De weg naar de brug voerde me vanuit Guillestre door een paar klassieke korte tunneltjes, over en langs de Gorges du Guil. Precies het fraaie plaatje dat ik me van te voren voorstelde bij fietsen door de zuidelijke Alpen. Op de terugweg ga ik hier halt houden, mooie foto’s maken.

Na de brug loopt het stijgingspercentage lichtjes op, maar ik voel nog geen verontrustende pijn in de benen. Verderop ligt een monument. Voor de gevallenen van beide wereldoorlogen, zie ik als ik erlangs rijd. Weer iets verder maakt de weg een scherpe draai naar links. Op die plek staan voor het eerst bordjes met Col d’Izoard erop. Was ik rechtdoor gegaan, dan reed ik de Col d’Agnel op. U weet wel, waar Steven Kruijswijk in die sneeuwmuur vloog.

izoardbocht

Dít is een serieuze bocht. Vanaf hier zijn de percentages weinig lieflijk meer. Ik weet dat ik nu naar het dorpje Arvieux klim, maar ik kan me niet meer herinneren hoeveel kilometer dat is. Het profiel van de Izoard zag er op het eerste gezicht minder indrukwekkend uit dan dat van de Ventoux, de berg die ik een week eerder had bedwongen. Je wilt het niet denken, maar onwillekeurig nestelt het zich in je brein: deze berg zul je wel eenvoudig bedwingen. Als ik in Arvieux ben, denk ik daar al heel anders over. De lange weg zonder bochten lijkt steeds steiler te worden. Bij de vakantiewoningen in het dorpje hangen vrouwen de was op en kijken meewarig naar die zwoegende fietser-cum-bierbuik die zo nodig deze berg op moest rijden. Het gaat nu heel sloom, een fitte man op een Canyon haalt me in en bromt een groet.

Waarom wil ik de Izoard ook alweer opfietsen? Dat heeft te maken met de mythische Tour van 1948. Na de Tweede Wereldoorlog is het een politiek zootje in Italië. Communisten en christendemocraten voeren een strijd om de macht die in de zomer van 1948 zijn hoogtepunt bereikt. Gino Bartali doet het in de Tour de France niet al te best. Hij staat op een kansloze achterstand van twintig minuten op geletruidrager Louison Bobet, als hij een telefoontje krijgt van een oude vriend: de christendemocratische partijleider De Gasperi. Die vertelt hem dat het land in chaos verkeert nadat een sluipschutter communistenleider Togliatti heeft proberen te vermoorden. Als bij wonder overleeft hij de aanslag, maar hij balanceert tussen leven en dood. Of Gino alsjeblieft alles uit de kast wil halen om de Tour te winnen en zo het land voor een burgeroorlog te behoeden. ‘Doe het niet alleen voor jezelf, doe het voor Italië, ’ schijnt De Gasperi gezegd te hebben.

Bartali gaat op weg naar Briançon in de aanval. De etappe gaat over de Col d’Allos, de Col de Vars, en de Col d’Izoard. Op de flanken van die laatste col beslecht Vrome Gino het pleit en rijdt hij Bobet op een hoop. Aan de finish houdt Bobet nog één minuut van zijn voorsprong in het algemeen klassement over. De volgende dag is Bartali opnieuw oppermachtig en pakt hij in winterse omstandigheden definitief het geel. Tien jaar na zijn eerste zege wint de Italiaan opnieuw de Tour. Italië viert de overwinning en dankzij het sportieve succes kalmeren de gemoederen. Ondertussen ontwaakt Togliatti. Naar verluidt is het eerste wat de politicus zegt als hij weer bij kennis is: ‘En? Hoe staat Bartali ervoor in de Tour?’

Ik ben een sucker voor dit soort mythes. Geef me een goed verhaal en ik wil het decor van dat verhaal met eigen ogen zien. Nu rijd ik op deze legendarische klim en het enige wat ik kan denken is: hoe lang nog? Deze lange weg door Arvieux is verre van pittoresk en doet vooral pijn. Toen me inlas heb ik hier iets over gezien; na dit saaie stuk zouden de haarspeldbochten weldadig aanvoelen, beweerde de schrijver.

izoardcasse2

Toegegeven, tijdens het ronden van de eerste haarspeldbochten geniet ik. De benen krijgen wat rust en ik haal zelfs wat mensen in. Dat die fietsers zware tassen achterop hebben en minstens 20 jaar ouder zijn dan ik doet niet ter zake. Vind ik.

Daar staat de fitte man op de Canyon stil langs de kant. Kennelijk is hij het type coureur dat wel hard de berg op wil, maar ook veelvuldig moet stoppen. Ik groet hem en rijd stoïcijns verder. Een paar minuten later fietst hij me weer grijnzend voorbij. Dat tafereel herhaalt zich een paar keer.

Om me heen wordt de begroeiing schaarser. Het is niet het beeld van het maanlandschap op de Ventoux, maar het lijkt er wel op. Het doet ook denken aan plaatjes uit Amerikaanse westerns: uit de kluiten gewassen rotspartijen, spaarzaam bezaaid met naaldbomen. Dit landschap bovenop de Izoard wordt Casse Déserte genoemd, gebroken woestijn. Ik kan me er iets bij voorstellen. Dit zijn beelden die beklijven, waarover je bij thuiskomst wilt vertellen.

izoardcasse

Meer goed nieuws: het aantal langs de weg geparkeerde auto’s verraadt dat ik in de buurt van een uitzichtspunt kom. Ik heb eerder gelezen dat daar een korte afdaling begint en eerlijk gezegd ben ik daar wel aan toe. De benen mogen even rusten en terwijl ik van het uitzicht geniet, zoef ik naar beneden. Ik kan in de verte al zien waar de weg weer omhooggaat. Vanaf daar is het nog een paar kilometer klimmen.

In de naoorlogse jaren werd de Izoard veelvuldig in het Touretappeschema opgenomen, als ideale verbinding tussen de noordelijke en zuidelijke Alpen. Een jaar na Gino Bartali’s tweede Tourzege moeten de renners de col ook weer nemen. In die editie zetten Fausto Coppi en Gino Bartali het hele peloton op achterstand in het landschap van de Casse Déserte. Bartali mag de etappe winnen, Coppi wint zijn eerste Tour. In 1950 is het Louison Bobet die een nummertje opvoert op de col. Hij wordt uiteindelijk derde in Parijs. Drie jaar later is het dan toch raak: hij rijdt zich op de Izoard in de gele trui en houdt die ook vast.

Niet zo verwonderlijk dus dat er in dit afdalinkje een monument is opgericht voor Fausto Coppi en Louison Bobet. Namens de lezers van L’Équipe. Bartali ontbreekt helaas. Foto’s maken doe ik straks wel, eerst de top halen. Als de weg weer begint te stijgen staat de fitte Fransman voor de zoveelste keer stil. Ik mompel iets over derniers kilomètres en allez, wenk zelfs naar mijn achterwiel, maar hij rijdt niet achter me aan.

izoardcoppi

De week na mijn Izoard-beklimming vindt in deze streek de Embruman plaats, ’s werelds zwaarste langeafstandstriatlon. De deelnemers zwemmen eerst 4 km in het Meer van Serre-Ponçon, fietsen dan vrolijk via de Izoard 180 km en lopen vervolgens nog een marathon in het verre van vlakke landschap rond Embrun. Op de camping had ik de gespierde spijkers al zien aankomen. Fietsje op het dak, koeltas vol sportvoeding, vrouw en kinderen op sleeptouw. Terwijl ik stuk zit in de klim, denk ik na over hún sportprestatie. Wat loop ik nou te miepen over 15 km bergop fietsen?

Ik maal verder. Neem alle namen in me op die op het wegdek zijn geschilderd. Vooral Voeckler heeft hier veel fans. Dan ontdek ik dat ik de laatste bocht nader. Ik zie mensen op de top staan die selfies nemen en trek een – ahum – sprintje. Ik rijd na de top nog een paar meter door (want hé: Strava!) en parkeer de fiets bij de beroemde zuil. Ik heb geen fietsmaten bij me voor de nabeschouwing, dus ik verstuur maar wat appjes. Terwijl ik moederziel alleen tegen de zuil zit, komt de fitte Fransman aan. Hij ziet me zitten en komt me woordenloos de hand schudden, me feliciteren met mijn fietsprestatie. Ik grijns terug.

In de afdaling doe ik het heel rustig aan, ik heb nog een week vakantie te gaan en wil heelhuids de camping halen. Bovendien wil ik het landschap in me opnemen. Bij elk uitzichtspunt knijp ik in de remmen – voor een blik en een foto. Als ik weer terug ben in Guillestre is de wekelijkse markt net afgelopen. In de Carrefour haal ik op mijn gemakje een blikje cola en een stuk taart. Om de hoek zie ik nog net het gemeentehuis. Aan de gevel prijkt een roze trui.

Leon Geuyen