Het makkelijkste wat er is, is vanaf de bank commentaar geven op het commentaar bij de Tour. Deel 3.

Ik ging vanochtend een stukje fietsen want ik was vrij. Tachtig kilometer, dat leek me een mooie afstand voor vandaag. Precies goed. Niet te lang, maar wel lang genoeg om tijdens Alpe d’Huez ook iets in mijn benen te voelen.

Van tevoren bepaalde ik het te rijden rondje. Vanuit Utrecht naar Werkhoven, richting Wijk bij Duurstede, dan over de Lekdijk naar Amerongen, daar de Amerongse Berg over, en dan via Scherpenzeel, De Glind en Leusden weer richting Zeist en Utrecht.

Ik koos voor deze volgorde en niet andersom, omdat ik zo op de open stukken de meeste wind mee zou hebben.

Dacht ik.

Windje tegen van Amerongen naar Scherpenzeel. Maar na het zuur kwam het zoet, hield ik me voor – want na De Glind zouden er nog wat onbeschutte stukken zijn waar de wind mij vooruit zou schreeuwen. Heerlijk. Hartslag onder de 120, en toch nog 38 rijden.

Dacht ik.

Maar de wind kwam niet recht van achter. Hij kwam een beetje schuin van achter, soms zelfs van opzij, hard kon ik nog wel, maar het kostte me aardig wat moeite.

Binnensmonds vloeken. Ik had dit toch goed voorbereid?

Thuis schakelde ik in. Er was nog een kilometer of negentig te gaan. Pierre Rolland op kop. Windje mee.

Dacht Herbert Dijkstra.

En toen zei Maarten Ducrot: ‘Een nadeel met wind is: je hebt hem alleen mee als je hem precies mee hebt. Alle andere richtingen heb je hem tegen.’

Godsamme. Hij had gelijk, die gek.