Peloton in Meerkerk - foto: M.Sargentini

Peloton in Meerkerk – foto: M.Sargentini

Normaal gesproken glijdt er op zaterdagmorgen, direct na het ontwaken, een gevoel van vrijheid over me heen. Vandaag was die vreugde echter van korte duur. Het besef dat deze zaterdag een dag lang verpest zou worden door volksmuziek en opgewonden geschreeuw uit goedkope boxjes in de lantaarnpalen voor ons huis, trok een zware deken over mijn gemoed. Om over de mannen die in gele hesjes de uitgang van mijn oprit blokkeerden nog maar te zwijgen. Ik stapte uit bed. Mijn vrouw lag nog rustig te slapen. Ik schoof de gordijnen open en keek recht in het kruis van een wielrenner die in de heg stond te pissen. Ik tikte stevig op het raam en wees op mijn voorhoofd. De kerel stak zijn hand op, slingerde met zijn andere hand de laatste druppels van zijn piemel en wipte toen het hele geval terug in zijn strakke zwarte broek. Daarna reed hij de nog mistige straat in waar meer renners rustig rondfietsten. Ik bonkte op het raam en riep tegen mijn vrouw, die slaperig vroeg wat er aan de hand was, dat het godgeklaagd was wat hier allemaal gebeurde. ‘Stel je niet aan’, zei ze, ‘de hond van de buren pist ook in jouw heg’. Ze draaide zich om. Ik ging naar beneden.

Ik ben een ochtendpoeper. Elke morgen om 8 uur precies zit ik op de pot. Dat klinkt eenvoudiger dan het is, want er gaat een lange voorbereiding aan vooraf die bestaat uit het zorgvuldig kauwen van mijn eten en ’s avonds, om 10 uur precies, een hand vol gedroogde abrikozen met een beetje kwark. En het moet in een keer goed gaan anders is mijn dag verpest. Daarna kuis ik mijn gat onder de douche, omdat toiletpapier teveel irritatie geeft. Mijn vrouw zegt dat ik er niet zo mee bezig moet zijn. Ze heeft makkelijk praten met die snelle spijsvertering van haar. Elke dag hetzelfde ritme, behalve zaterdag, omdat ik dan nog slaap om 8 uur. Dan wandel ik nog voor het ontbijt naar het dorp voor een zak witte bollen en 2 puddingbroodjes voor bij de koffie. Eenmaal thuis ga ik meteen naar het toilet, het is dan al zeker half 10.

Op het dorp was het druk. Er stonden overal auto’s waar wielrenners als bijen omheen zoemden. Sommigen zaten half in de kofferbak hun benen in te smeren. Het rook naar verkoudheid. Anderen pompten hun banden op of speldden een nummer op hun shirt. Voor het café stond een rij renners. Ze kakelden als oude wijven. Ik kon er maar met moeite langs. Ook bij bakker Verkleij was het druk. Voor me stond een kerel in een sportjack vol reclame. Hij rook naar zweet en bestelde 8 puddingbroodjes voor zijn jongens. De bakker zei dat hij er nog maar 6 had en dat hij ook geen room meer had om extra broodjes te maken. ‘Gooi er dan maar twee appelflappen bij; die jongens vreten alles na de koers’ lachte hij en de bakker lachte mee en zei dat eten belangrijk was in de sport. Ik keek naar de bakker en zijn dikke buik en vroeg me af wat hij nu helemaal van sport afwist.

Eenmaal thuis, een tasje met de witte bollen en twee gevulde koeken, godbetert, in de hand, zag ik dat er een dranghek net voorbij mijn huis werd neergezet. Wim de Jong stond erbij en gaf aanwijzingen waar helemaal niemand naar keek. Daarna zette hij zijn ellebogen op het hek, stak een vlag in zijn kontzak en begon een shaggie te draaien. Wim de Jong, die simpele, onnozele Wim de Jong. De kerel die overal op en in zat, maar zijn eigen tuin liet verslonzen. Soms stond het gras hoger dan zijn heg. Waardeloze kerel. Ik liep rustig verder in de hoop dat Wim me niet zou zien en, nog veel belangrijker, hij me niet aan zou spreken. Ik moest hoognodig naar de WC.

Helaas. ‘Mogge Marnix, lekker weertje voor de koers. Zie ik je nog op het dorp vandaag? We hebben weer heel wat mooie namen weten te strikken!’ De klootzak! ‘Nee Wim, mij zie je niet bij die bedriegers. Overigens, ik ga om 12 uur naar de winkel en dan wil ik gewoon van oprit af. Zonder gedoe’. ‘Hangt helemaal van de koers af, Marnix, maar ik doe mijn best’. Stevig beende ik richting de voordeur waar tot mijn grote ergernis een racefiets stond. Binnen in de hal werd mijn adem afgesneden door een geur die het midden hield tussen het ontbonden konijn dat ik vorig jaar vond in de achtertuin en een varkensmesterij. Voor de deur van het toilet lag een wielershirt met rugnummer 33.

‘Jannie!!’ riep ik en even dacht ik aan vroeger toen ik ook Jannie! riep en zij voor me uit de trap op boemelde richting slaapkamer of gewoon, pats, op de overloop. ‘Zo schat, je hebt de broodjes?’ Ze boog zich voorover om me een zoen te geven. Ik draaide mijn gezicht weg en wees naar het shirt op de grond. ‘Wat is dit in hemelsnaam! Wat een lucht!’ ‘Ach die jongen’ zei ze, ‘hij moest zo nodig. Hij belde er speciaal voor aan. ‘En ik dan? Je weet best dat ik nu direct moet’. Ze legde een hand op mijn buik en zei dat ik haar lieve poeperd was en dat ik me niet zo aan moest stellen. Vanuit mijn toilet klonk ondertussen het geratel van WC papier en werd er tot twee keer tot gespoeld. Daarna kwam er een lange magere jongen uit het hokje. Hij schudde me onhandig de hand en stelde zich voor als Pieter Maliepaard. Vervolgens bedankte hij mijn vrouw die hem veel succes toe wenste en stapte hij terug op zijn fiets

Eindelijk zat ik dan op het toilet. Ik las de krant, maar dacht aan vroeger. Aan Wim die op een mooie zomerdag aanbelde en vroeg of ik meeging naar het dorp, omdat Wim van Est, Wout Wagtmans en andere Tourhelden gingen koersen. ‘Niks daarvan’ zei mijn vader. ‘Jij gaat niet kijken bij die smokkelaars. Dat zijn niet ons soort mensen. Net als die Wim; die komt vanachter de molen’. Wim droop af en ik keek hem nog heel lang na. Ondertussen concentreerde ik me op mijn stoelgang; drie langgerekte scheten waren het armzalige resultaat. Ik bleef nog zeker een kwartier lang persen en zag er dan de zinloosheid van in. Vloekend en tierend trok ik mijn broek omhoog en sloot me op in mijn studeerkamer.

Ik wilde naar de stad om een boek te kopen. Jannie zei dat ik beter kon wachten omdat er nog gereden werd. ‘Luister maar!’ zei ze, ‘Het is spannend’. Met haar hand wreef ze over mijn rug. Buiten schalde een stem door de straat die vertelde dat de motard achter de kopgroep plaats had genomen en dat het leek dat de slag geslagen was. ‘Wat een gelul over een stukje fietsen’ riep ik.’Ik ga nu en niemand houdt me tegen!’ Vol gas stoof ik de garage uit de oprijlaan op richting Wim de Jong die ik het liefst met zijn rooie kop door een dranghek wilde proppen.

Wim de Jong hield zijn vlag beslist omhoog en ik riep dat niemand me kon verbieden om van de openbare weg gebruik te maken. Wim gooide het nu over een andere boeg en zei dat hij mij begreep, maar dat het nog maar een paar ronde te gaan waren en dat de jongen die alleen op kop lag, ene Pieter Maliepaard, voor het eerst in zijn leven een koers kon gaan winnen. Ondertussen waren er wat buurtbewoners aan komen lopen die tegen Wim zeiden dat hij op moest hoepelen met zijn hek en zijn vlag. Ze hadden het helemaal gehad hadden met die koers en die goedkope muziek. Wim zei dat veel mensen plezier beleefden aan de koers en dat vanavond de nummer 6 van de Tour de France aan de start stond. ‘Wim, jongen’, zei Sjaak Jansen, van twee huizen verderop: ‘allemaal leuk en aardig wat je zegt, maar wij moeten jullie feestje niet. Laat Marnix gewoon wegrijden nu!’ Wim gaf geen krimp en steeds meer mensen begonnen zich met de zaak te bemoeien. Boze buurtbewoners, maar ook een aantal wielervolgers. Harry van Daelen, de overbuurman, had zich eerst afzijdig gehouden in de discussie, maar trok dan de vlag uit Wims handen. We gooiden het ding naar elkaar toe en iedereen joelde. Net als vroeger wanneer we de muts van Wim naar elkaar gooiden. En Wim maar janken. Nu jankte hij niet; er leek iets te breken in zijn gezicht. Maar in plaats van achter de vlag aan te lopen, liet hij zich moedeloos over het hek zakken.

‘Wim kom maar hier!’ klonk opeens een heldere stem. Het was Jannie die het tafereel vanuit de voordeur bekeken moest hebben. ‘Aan wiens kant staat jouw vrouw eigenlijk?’ vroeg Sjaak. ‘Je kunt nog altijd merken dat ze vanachter de molen komt’ vulde Harry aan en de rest van de buurtbewoners knikte instemmend. Het deed me ergens wel pijn wat ze zeiden, maar ik wist dat ze gelijk hadden. Tegelijkertijd maakte het me woedend en ik brak de vlag, die ik even daarvoor gevangen had, in twee stukken. Daarna gooide ik ze op de grond voor de voeten van Wim. ‘Weg hier en laat me erlangs’ siste ik en de rest van de buurt juichte en klapte.

Het liep volledig uit de hand. Vanaf het dorp kwamen de mensen van de koers en de sfeer werd grimmig. Even daarna klonk er een stem uit de boxen. De koers was gestaakt wegens omstandigheden. Een paar seconden later kwam de leider, Pieter Maliepaard voorbij, met lege ogen keek hij onze richting op en ik dacht: je verdiende loon stinkerd! Daarna gingen we in de tuin van Harry een borrel drinken en vierden we onze overwinning die zeer zoet smaakte.

Eenmaal thuis in mijn zetel overdacht ik de dag. In de tuin van Harry was het zo te horen nog altijd feest. Jannie zat de hele avond in de keuken, maar die draaide wel weer bij. Veel erger was dat ik in alle consternatie vergeten was kwark en abrikozen te kopen. Het zat me de rest van de avond behoorlijk dwars.

Joost-Jan Kool