1.

Eindelijk voel ik de moed om mijn verhaal te vertellen, nu bijna twee jaar na de feiten. Eén keer. Daarna nooit meer. Waarom? De waarheid heeft haar rechten.

Ik ben geen grote koersliefhebber. Nooit geweest. Waar een groot deel van mijn vrienden alle weekends in het voorjaar voor de televisie doorbrachten, speelde ik buiten. In het bos, bij de scouts. Of tekende ik. Zes jaar tekenschool gevolgd. Een beetje aanleg had ik wel, maar uiteindelijk ben ik er mee gestopt. Zo gaan die dingen. Later vulde ik de weekends en de vakanties met het bezoeken van musea. Nadat ik alle permanente tentoonstellingen in de buurt uit het hoofd kende, volgden tripjes naar tijdelijke tentoonstellingen. Rothko in Den Haag? We maken er een citytrip van. Constantin Meunier in het KMSK? Op zondagochtend, vlak na het openingsuur, is het er vast nog rustig. Na de tentoonstelling ging ik een koffie drinken in een volks café in de buurt. Krantje erbij. Maar wielrennen? Neen, ho maar, dankjewel.

Nog nooit had ik een koers live gezien. Waarom zou ik? Als ik al interesse had gehad in de koers, dan zou ik in de zetel liggen en naar televisie kijken. Dat geeft je toch een beter zicht op de zaak. Ter plekke kan het weer tegenvallen. Maar vooral: die mensenmassa hoef ik niet. De nood om wielrenners op een voetstuk te plaatsen, heb ik nooit begrepen. Het zijn ook maar mensen. Met een sterk gestel, daar niet van, maar interesse in de koepel van de dom van Firenze hebben ze niet.

Komt de dag waarop een van je beste vrienden het idee opvat om te trouwen. Ben je ontzettend blij om. De eerste van de groep die de stap zet. Een nieuw hoofdstuk in het leven dringt zich op. Jullie kennen elkaar tenslotte al van in de kleuterklas. Aan de universiteit verloren jullie elkaar even uit het oog – hij koos voor economie, jij voor filosofie – maar de band bleef.

Je zit slechts met één probleem. Tom is gek op wielrennen. Trekt er iedere zondag met de Trekvogels op uit voor een ritje. Mist geen kilometer koers op televisie; hier in Vlaanderen zijn dat een hoop uren bij elkaar. Zijn koersfiets is duurder dan zijn keuken, en zijn keuken werd nochtans op maat gemaakt. Hoe wij ooit vrienden geworden zijn? Goede vraag. Je woont in hetzelfde dorp, je bent even oud. Ach, Tom is een aardige jongen, ik ben erg op hem gesteld.

Bij een trouw hier in Vlaanderen hoort een vrijgezellenfeest. Nog één keer het varken uithangen voor je de rest van je leven ophokkingsplicht hebt. Tradities, weet je wel. Zegt wel iets over de Vlaamse kijk op het huwelijk. Maar goed. Blijkt de datum van dat vrijgezellenfeest toch niet samen te vallen met de koninginnenrit van de Tour de France. Toms wielervrienden zijn niet voor discussie vatbaar. Ik kan mijn plannen voor een culinaire zoektocht op Vespa’s door de Haspengouw niet eens uit de doeken doen.

Wij naar Bourg d’Oisans, aan de voet van Alpe d’Huez. Mooie omgeving, daar niet van. Als wat gebeurd is niet gebeurd was, was ik zeker nog eens teruggekeerd voor een wandeltocht in de bergen. Deed ik vroeger wel eens, met mijn ouders en zus. In iedere berghut kreeg je een stempel op je stempelkaart, die je aan het einde van de vakantie mocht inruilen voor een gouden, zilveren of bronzen wandelpin. Mens sana in corpore sana.

Bourg d’Oisains, dus. Niet bij de deur voor een weekend, zeker niet als je de hele rit voor Bob moet spelen. En de rest van het gezelschap al van in Luxemburg (“goedkope alcohol”) aan het bierpongen gaat. Ach, Tom trouwt maar één keer, dit weekend is er om hem gelukkig te maken.

De auto mag de berg niet op. Die staat klaarblijkelijk al enkele dagen vol met campers – dat schijnt een dingetje te zijn onder wielervolgers. Geen probleem, heel wat weides aan de voet van de klim zijn omgetoverd tot campings, zij het zonder de nodige sanitaire voorzieningen. Voor niet eens zoveel geld maak je een lokale boer gelukkig – ze hebben het al moeilijk genoeg. Na een gezellig avondje met enkele reusachtige pizza’s hebben we de tegenwoordigheid van geest om op tijd naar bed te gaan. ’s Anderendaags moeten we vroeg op om een goede plek te bemachtigen op de berg. Wanneer ik terugkom van een sanitaire stop, is mijn plek in de tent ingenomen door een wielervriend van Tom. Hij snurkt luid en is met geen geduw of getrek wakker te krijgen. Ik maak er geen scène van, dit is tenslotte het vrijgezellenfeest van Tom. Ik leg de zetels van de auto plat en rol mijn slaapzak uit. Bepaald zacht lig ik niet, maar met mijn voeten uit de auto is het best draaglijk.

Dat is zonder de luidruchtige Duitsers naast ons gerekend. Hun bierspelletjes gaan de hele nacht door. Als een van hen straks voor de grap de koffer dichtsmijt, ben ik mijn voeten kwijt. Dus doe ik het zelf maar. In een ongemakkelijke plooi kan ik een uur of twee slapen.

Om half zeven zijn de wielervrienden vertrekkensklaar. Hoewel de koers pas rond vier uur de berg aandoet, willen ze zeker zijn van een goede plaats. Nog voor ik mijn tanden heb gepoetst, laat staan verse kleren heb aangetrokken, wandelen we de berg op. De bochten zijn genummerd. De wielervrienden tellen af. Iedere bocht is er eentje dichter bij de top. Kennelijk willen ze naar bocht zeven, omdat daar veel sfeer is.

Goed anderhalf uur later ligt de bocht er relatief rustig bij. Naarmate de dag vordert, wordt duidelijk waarom ze dit de Nederlandse bocht noemen. In steeds groteren getale stromen ze toe, uitgedost in oranje overalls en met oranje indianenveren op hun hoofd. De wielervrienden verbroederen met het Oranje Legioen en drinken liters Heineken. Omdat ik vanochtend in alle haast mijn fles water ben vergeten mee te nemen en je hier nergens aan frisdrank blijkt te geraken, drink ik ook een blikje. Eerlijk is eerlijk: zo slecht smaakt het nu ook weer niet.

Achter ons wordt de mensenmassa dikker en dikker. Ik ken niets van koers, maar ik voel de nervositeit toenemen. Er passeert een reclamekaravaan: jongens en meisjes die drie weken lang hoog aan een camion zijn vastgeklikt en heel Frankrijk van snoep en andere prullaria voorzien. Als ik ooit kinderen heb, mogen ze zich een andere vakantiejob zoeken. Werken in een magazijn of aan de band in de fabriek. In ieder geval ergens waar dronken Duitsers hun snoepgoed niet uit de hand proberen te trekken. Ze zouden een arm overhebben voor een groene, kartonnen hand met reclame op van een groot sportwedkantoor. Ook dat is de koers, zeggen Toms vrienden.

Als de karavaan is gepasseerd, bevinden we ons in het oog van de storm. Een helikopter cirkelt boven de menigte. De renners zijn in aantocht, maar ik ben vooral met mezelf bezig. Hoe kan ik blijven rechtstaan in dit circus? Rijden die motors voor en de auto’s achter de renners straks niet over mijn tenen? Ik wil hier weg, en snel, maar dat kan nu even niet.

Daar zijn de koplopers: een Deen en een Fransman. De mensen rondom me worden helemaal gek. Iemand loopt in een supermanpak vlak voor de renners uit. De man op de motor duwt hem opzij, met een smak tegen de andere mensen. Er wordt wat bier gemorst. Niemand raakt gewond.

Op iets minder dan een minuut volgen drie renners. Ik meen te begrijpen dat een van hen, een jonge Colombiaan, tweede staat in het algemeen klassement, en dat hij is weggereden van de leider in de gele trui. Stelselmatig vergroot hij zijn voorsprong; misschien is hij op weg naar zijn eerste Tourzege. De mensen rondom mij vinden dat heugelijk nieuws. Ze worden nog wilder dan ze daarnet al waren. Daar komen ze.

Net als de motor passeert, krijg ik een duw. Ik schiet naar voren. Ik krijg een wiel tegen mijn been en een geweldige por in mijn zij. Even is alles zwart en stil. Als ik mijn ogen open, sta ik oog in oog met de Colombiaan. Hij is van zijn fiets gevallen. In zijn voorwiel zit een deuk. Hij kijkt radeloos om zich heen en schreeuwt iets – geen idee wat, ik vermoed iets in het Spaans. Hij kijkt erg kwaad naar me en geeft me een duw. Iemand trekt me naar achter, uit het publiek.

2.

Tot vandaag heb ik het volledige verhaal nooit verteld. Ik had er geen zin in. Mijn proces was op voorhand gemaakt. Ze hadden een zondebok nodig. Een bouc émissaire. Mijn foto stond in alle kranten, mijn naam, woonplaats en werkgever erbij. Geen idee hoe ze die gevonden hebben. Via een Trekvogel? Ik sluit het niet uit.

De Belgische commentatoren waren ervan overtuigd dat ik een Nederlander was. Bocht zeven, blikje Heineken in de hand: er was geen twijfel mogelijk. Naar verluidt had er wat leedvermaak in hun stem geklonken tijdens de live televisie-uitzending. Het Oranje Legioen had zichzelf weer eens niet in de hand. Toen achteraf bleek dat ik een Vlaming was, waren ze kop van Jut. Met hun chauvinistische commentaren ook altijd. Van de openbare omroep moesten ze hun excuses aanbieden op de televisie, wat ze ’s anderendaags met veel tegenzin hebben gedaan. Een diplomatieke rel tussen België en Nederland werd op het nippertje vermeden.

Aan die Colombiaan heb ik nooit mijn excuses aangeboden. Wie zegt dat hij de Tour wel gewonnen zou hebben? Misschien kreeg hij een kilometer verderop een inzinking, of een lekke band. Dan zou hij achteraf geen martelaar geweest zijn. Was hij nooit zo populair geworden. Het jaar daarop heeft hij de Tour overigens ook niet gewonnen. Vandaag koesteren veel mensen wel de illusie dat hij hem ooit gewonnen had kunnen hebben. Als ik er niet geweest zou zijn. Hij zou me dankbaar moeten zijn.

Ik heb overwogen om van naam te veranderen, ja. Duizenden hits levert mijn naam op Google op. Ik heb geen zin om dat verhaal op te rakelen iedere keer ik ergens ga solliciteren. Als ik al uitgenodigd word voor een gesprek. Ik schijn het zelfs geschopt te hebben tot schiftingsvraag op het Belgisch Kampioen caféquiz. Beide teams wisten het juiste antwoord.

Uiteindelijk ben ik het slachtoffer van twee Vlaamse tradities: het vrijgezellenfeest en de koers. Tom is gelukkig getrouwd, ja. Of we nog vrienden zijn? In tegenstelling tot zijn wielervrienden is hij me altijd blijven steunen. Maar voor een volgend vrijgezellenfeest ga ik toch bedanken.

Ken Lambeets