Banden van hout, mannen van staal.

Toen de Tour een week duurde.

Toen etappes gerust zo’n vierhonderd kilometer lang waren.

Toen doping gelijkstond aan een treinkaartje.

Welkom in de oertijd van de sport.

Het is 1904. Een jaar eerder heeft Maurice Garin met grote overmacht de allereerste Tour de France gewonnen.

Nu is hij terug, en in vorm.

In de eerste etappe komt Garin voorop met een van zijn grootste concurrenten, Lucien Pothier. Ze lijken door te stomen naar de aankomst in Lyon, tot ze op enkele kilometers voor de finish worden geattaqueerd door vier gemaskerde mannen. Toch bereiken de koplopers enigszins ongeschonden de streep, wat niet gezegd kan worden van Hippolyte Aucouturier, die uren na hen over de streep komt.

Het gezicht onder het bloed, de fiets aan flarden: het zijn de jaren van sabotage, monsieur Hippolyte!

In de tweede etappe, die een week later om middernacht in Lyon van start gaat, gaat het van kwaad tot erger. Kort na de start demarreert de lokale held Antoine Faure, die er tussen hagen van thuissupporters vandoor gaat.

Mozes, de Rode Zee…

Tegen de tijd dat de rest van de coureurs de Faure-supporterszee bereiken, heeft deze zich weer gesloten. Er is geen doorkomen aan.

Garin blesseert zijn hand als hij zich een weg probeert te banen, de talentvolle Italiaan Giovanni Gerbi krijgt een klap op zijn hoofd en valt als een zandzak van zijn fiets.

Even verderop rijdt het peloton een volgende hinderlaag binnen: de weg is er bezaaid met spijkers en glassplinters.

Uiteindelijk wint Aucouturier, de schlemiel van een week eerder, in Marseille de sprint.

Een dag later worden de renners bij de start bekogeld met stenen. En zo sleept de Tour zich voort, van incident naar terreuractie. In Parijs wordt Maurice Garin voor de tweede maal als winnaar gehuldigd (om die titel maanden later weer kwijt te raken, wegens de verdenking dat hij hele stukken van het parkoers per trein zou hebben afgelegd).

Na afloop schrijft Henri Desgrange in zijn column in L’ Auto: ‘Zo. De tweede Tour de France is afgesloten en zijn tweede editie zal, vrees ik, ook zijn laatste zijn geweest.’

Frank Heinen