Het komt uit het niets. Het is woensdagavond, ik probeer de overgebleven worteltjes van mijn bord af te kijken. Terwijl papa, mama en mijn zusjes al aan het toetje zijn begonnen.

‘We gaan naar de Tour de France,’ glundert papa. ‘Op vakantie.’ voegt mama eraan toe. Mijn vader kijkt heel blij, terwijl hij mompelt: ‘Je eerste grote wielerwedstrijd, jongen.’ Wat dat precies betekent weet ik niet zo goed. Ik kijk weleens wielrennen op televisie, maar ik vind het eigenlijk niet zo leuk. Het duurt zo lang. Mijn vader is gek van wielrennen. Hij weet er heel veel van en hij fietst zelf ook. ‘Te weinig.’ zegt hij dan. ‘En altijd als ik andere plannen heb.’ voegt mama eraan toe.

Mijn vader ging vroeger ook naar de Tour de France, samen met opa en de rest van het gezin. Dat vertelt opa vaak op verjaardagen. ‘In de grote vakantie gingen we dan naar Frankrijk. Met een afgeladen auto de bergen in. De vrouwen gingen mooi zitten zijn en de mannen gingen naar de koers.’ Iedereen moet lachen als opa dit zegt. ‘Wij hebben renners gezien jongen!’ Vervolgt opa. ‘De grote der aarde: De kneet, Merckx, Zoetemelk, Kuipers, Rooks. Wie niet eigenlijk?’

‘Is er een zwembad op vakantie?’ vraag ik.

De camping waar we kamperen is in Guillestre. Een plaatsnaam waar ik nog nooit van heb gehoord en die papa en mama allebei anders uitspreken. Door de reis op de achterbank samen met mijn zusjes, de bergen, het mooie weer, de drie zwembaden, mijn vakantievriend Mark en onze uitkijkpost in de bosjes, ben ik helemaal vergeten dat papa en ik naar de Tour de France gaan kijken. Papa heeft zelfs iets voor mij gekocht. ‘Een cadeau voor je eerste grote koers jongen.’ Zegt papa. Het is een geel t-shirt met drie zakken achterop. Papa noemt het steeds een trui.

Morgen is het zover, dan gaan we eindelijk naar de Tour.’ Zegt papa blij. Ik ben wel benieuwd naar de Tour de France, vooral omdat het mijn vader zo blij maakt, maar ik wil morgen eigenlijk veel liever met Mark de Zwitserse tweeling van nummer drie bespieden, vanuit onze uitkijkpost.

Na het ontbijt, dat ik mocht halen bij het bakkertje op de camping. Gingen papa en ik op pad naar de ‘volgende berg.’ Col d’izoard Alt. 2290m staat er op het bordje waaronder wij de auto parkeren. Er zijn heel veel mensen op straat. Papa en ik beginnen mee te lopen met een stoet mensen de berg op. Het lopen is best zwaar aan mijn benen. Mijn vader klaagt niet, terwijl hij ook nog een koeltas, een kleed en een tas die mama ingepakt heeft draagt. ‘De tour wacht op niemand!’ roept mijn vader steeds als ik niet meer verder wil lopen. Hoe hoger we op de berg komen hoe meer mensen er langs de kant in het gras staan en zitten. Er rijden veel wielrenners langs ons heen omhoog. Sommige lopen ook. Het is heel druk op de berg. Papa is al sinds het begin van de wandeling met een Fransman in gesprek. De Fransman, die lijkt op de slager van thuis, tilt vier zware tassen met zich mee en heeft een grote hoed op. ‚Deze moeten we te vriend houden.’ zegt papa. De knipoog en de vrolijkheid op mijn vaders gezicht maken mij nieuwsgierig.

Als de Fransman stopt bij een leeg plekje in de berm, en mijn vader en de Fransman de inhoud van de meegenomen koeltassen beginnen te bekijken, lijken ze elkaar opeens goed te begrijpen. ‚Hier gaan we zitten jongen.’ zegt pap. Ik laat mijzelf ik het gras zakken en voel hoe mijn benen branden. Als de Fransman een barbecue tevoorschijn tovert en trots de koeltas met vlees laat zien, snap ik dat we in goed gezelschap zijn.

alpedhuezIk mag met de hoed van de Fransman spelen, maar van de barbecue moet ik afblijven. Mijn vader discussieert steeds heftiger met de Fransman, die tegelijkertijd naar een klein radiootje luistert, waaruit een enthousiaste stem schreeuwt. Ik snap geen woord van wat er geschreeuwd wordt. Ik verveel mij een beetje. Na een tijdje komen er een hele hoop auto’s en grote versierde wagens met keiharde muziek langs. Er wordt snoep gestrooid en tasjes worden uitgedeeld. Het lijkt wel carnaval. ‘De reclamecaravaan.’ volgens pap. Daarna begint het wachten pas echt. Ik ben misselijk van alle Haribo zakjes die ik leeg heb gegeten. De Fransman kijkt niet blij als ik nee zeg tegen het stuk vlees dat hij mij voor houdt. Papa eet wel met de Fransman mee en zegt dat ik maar goed moet luisteren of ik de helikopter al hoor.

Ik word het wachten een beetje zat. Ik kan alleen nog maar denken aan het zwembad op de camping en aan Mark. Wat zou hij nu aan het doen zijn? Is de uitkijkpost nog wel geheim? Of zou hij stiekem samen met de Zwitserse tweeling van nummer drie, andere mensen aan het bespieden zijn. Als ik in gedachten nog eens tel hoe vaak ik al achteruit van de glijbaan ben geweest, hoor ik ver weg het geluid van de helikopter. Of, is het alleen maar een motor en wil ik gewoon dat het de helikopter is? Maar papa roept enthousiast: ‘Dit is het geluid van de naderende kopgroep!’

Er komen steeds meer geluiden langs de berg omhoog. Schreeuwende mensen, toeterende auto’s en iemand die door een megafoon aan het schreeuwen is. Ik begin al gewend te raken aan het geronk van de helikopter. Die cirkelt inmiddels al een tijdje boven ons. De mensen om mij heen beginnen zich steeds zenuwachtiger te gedragen, papa en de Fransman zeggen steeds minder tegen elkaar. Ze kijken om beurten het dal in. Zoekend naar de kopgroep. Terwijl de stem uit het kleine radiootje nog steeds aan het schreeuwen is. Ik ben nog een beetje misselijk en wil graag blijven zitten, maar ik moet van papa gaan staan. ‘Ze komen eraan!’ Roept hij. Er scheurt een motor langs, nog één en nog een motor. ‘Van de organisatie.’ volgens papa. Toen scheurde er een auto langs, toen een auto met fietsen op het dak, weer een motor en nog twee auto’s met fietsen op het dak. Mijn vader en de Fransman lopen steeds verder naar beneden. Ik hoor mijn vader nog net roepen: ‘IK ZIE ZE!’ Ik hoor van alles om mij heen. ‘Allez!’, ‘Allez!’, ‘Komaan Steven!’, ‘Hup Timmertje!’. Omdat ik niet zo goed weet wat ik moet roepen, klap ik maar in mijn handen.

Ja! Daar zie ik de eerste renner de bocht doorkomen. Een renner in een rood shirt, hij kijkt wat wazig voor zich uit. Het lijkt wel of zijn benen automatisch rond draaien. De rest van het groepje volgt al snel. Er zitten renners op het zadel en er zijn renners die staand hun fiets heen en weer smijten. Er ontstaat een vreemd gevoel in mijn buik, wat fietsen deze mannen hard. Ik begin enthousiast te schreeuwen. ‘Kom op!’

De laatste renner van de kopgroep rijdt in het zwart-wit. Hij heeft het duidelijk warm, maar hij ziet er niet moe uit. Hij pakt een bidon en neemt een slok. En nog een flinke teug. ‘Als hij de bidon weggooit is hij van mij.’ Denk ik. Hé, het lijkt wel of hij.. Hij komt mijn kant op. De renner in het zwart-wit stuurt iets uit de groep, recht op mij af. Voordat ik het weet heb ik zijn half leeggedronken bidon in mijn handen. Het leek wel of de zwart-witte renner even naar mij glimlachte. Ik kan mijzelf niet meer bewegen.

Als ik even later nog steeds een beetje suf naar de bidon sta te staren komen pap en de Fransman aanrennen. ‘Je was op tv!’ Schreeuwt papa uitbundig van een afstandje.

Drie weken later kijken opa en ik trots en tevreden, naar onze zelfgemaakte trofeeënkast die aan de muur boven mijn bed hangt. De trofeeënkast is nog leeg. Alleen de bidon staat midden op de bovenste plank. Opa heeft op het kaartje dat voor de bidon staat: ‘Albert Timmer

[108] Giant-Shimano – Tour de France ’14′ geschreven.

‘Ik heb de groten der aarde gezien opa.’ zeg ik trots. Terwijl opa mij glunderend een knuffel geeft.

Dit verhaal is geïnspireerd op dit moment in de 14e etappe (Grenoble – Risoul) van de Tour de France 2014:

Tim van Asch
Laatste berichten van Tim van Asch (alles zien)