Wielrennen is de enige sport die meer verhalen genereert dan er wedstrijden zijn. Niet voor niets voelen ‘literaire’ auteurs, romanschrijvers en dichters, zich tot de wielersport aangetrokken.

Wie de theorie aanhangt dat iedere coureur een eigen verhaal heeft, komt al tot tweehonderd verhalen per wedstrijd. Dat betekent dat er op één gemiddelde dag in april in Castilla y Leon, in Trentino, in de Brabantse Pijl en in weet-ik-veel welke wedstrijd nog meer al zeshonderd nieuwe verhalen worden geboren, klaar om genoteerd, geromantiseerd en bediscussieerd te worden. Tel daar nog eens de talloze amateur- en jeugdwedstrijden en de eenzame fietsers bij op en je zit zo aan duizend verhalen. Minstens. Per dag.

Tweehonderd koersdagen per jaar: 200.000 verhalen per jaar.

Gouden handel.

Ziedaar het medicijn voor ieder writer’s block, ziedaar de nooit opdrogende bron van verhalen: de koers.

Als je het zo bekijkt, valt het nog best mee, met de productie van wielerliteratuur. Toch verschijnen er meer wielerboeken dan ooit, en ook het dedain voor die boeken neemt gelukkig steeds meer af. De tijd dat schrijvers een paar jaar gesubsidieerd naar hun harige navel staarden en daar een onbegrijpelijke novelle vol diepgevoelde emoties uit wisten te peuren, die is voorbij. De literatoren van vandaag staan op de Kluisberg, of op de Mortirolo, of langs het Carrefour de l’Arbre. Dáár gebeurt het. Veelkleurig petje op het hoofd, notitieboekje in de hand.

De tijd lijkt rijp om de wielersport uit te roepen tot thema van de Boekenweek 2013. Afgelopen met die onzinnigheden als: Tsjilp Tsjilp, of Jong zijn in de Letteren, of Oud zijn in de Letteren, of Van Middelbare Leeftijd zijn in de Letteren. Het woord is aan de fiets. Het thema zal ook de meest verstokte Café De Zwart-ganger aanspreken; nergens wordt immers zoveel doping gebruikt als in de literatuur.

*Tromgeroffel* Het thema van de Boekenweek 2013 is: WIELRENNEN. *Feestelijke muziek, confetti, champagne*.

Zo, dat viel best mee.

Maken we ook maar meteen de schrijver van het Boekenweekgeschenk 2013 bekend, de man in wie al jaren een grootste wielerroman wordt vermoed maar die daar door zijn eigen jeugd nog nooit aan toe kwam: DIMITRI VERHULST. *Weer champagne. Nog meer confetti. Rotzooi. Stagiaires van het CPNB met bezems en kruimeldief. Dimitri in De Wereld Draait Door *.

Dat is dat.

Dan kunnen we nu de oogst tot nu toe bekijken.

Er is een tijd vóór De Renner, en er is een tijd na De Renner. Zoals je een tijd vóór Christus hebt, en een tijdje erna. Natuurlijk zijn er wel wielerboeken verschenen vóór De Renner (v.DR), maar die boeken missen iets fundamenteels, namelijk de invloed van De Renner. De wielerboeken n.DR bezitten allemaal die invloed. De Renner is het referentiekader, de standaard.

Wie op Twitter vraagt wat het beste wielerboek is, krijgt zestien antwoorden. De Renner wordt zeventien keer genoemd. Als de wielerliteratuur een democratie was, dan hoefde De Renner geen coalitie te vormen om een meerderheid te krijgen.

Wat Johan Cruijff is voor het Nederlandse voetbal, is De Renner voor de Nederlandse wielerliteratuur. De invloed van een groot schrijver als Joris van den Bergh op diezelfde literatuur is niet te onderschatten, maar nog altijd marginaal als je het met Krabbé vergelijkt. De invloed van Van den Bergh is als die van Bob Dylan op de 3J’s: ergens is-ie aanwezig, maar moeilijk zichtbaar.

Goed, Tim Krabbé is hors hors catégorie. De Tim Krabbé-trofee voor het beste wielerboek dus.

Op 5. Wielerboeken moeten lijsten bevatten. De wielerliefhebber is een cijferfetisjist. Uitslagen, tijden, tussenklassementen; de wielerlezer kan en wil niet zonder. Negentiende in de zesde etappe van de Ronde van Italië 1997? Goh, die? Verrassend. En wie staat er dan op achttien?

Zoals Krabbé zelf schreef: ‘Ik kan uren kijken naar die lijsten, al betwijfel ik of het veel goeds over mij verraadt.’

De Wieler Revue Jaarboeken van Herman Harens zijn uitstekende voorbeelden van cijferfetisjisme. De Vélo-jaarboeken van René Jacobs ook. Geef me alles en meer van die rangen en standen. De cijfers vertellen hun eigen verhaal. Iedere uitslag: een roman. Iedere ranglijst: een detectivereeks.

Laten we het internet afschaffen om deze boeken hun bestaansrecht te laten behouden.

Op 4. Biografieën. Je hebt biografieën waar de renner niet aan meewerkt (De dood van Marco Pantani, van Matt Rendell bijvoorbeeld, of Het zure leven van Bart Zoet, van Gijs Zandbergen), vaak omdat de renner in kwestie overleden is. Deze categorie kan ongezien worden aangeschaft.

Je hebt ook biografieën waar de renner met plezier aan meegewerkt heeft en daarbij ook nog eens het hele familiefotoarchief aan zijn biograaf ter beschikking stelt (Boogie, van Maarten Scholten, of Erik Dekker, van Manon Colson bijvoorbeeld). Het fijne aan deze categorie is vaak: het eerste vriendinnetje (spijt als haren op haar hoofd), de eerste leraar (die zag het altijd al) en de oudere broer (vaak meer talent, maar ja, geen mentaliteit).

Tenslotte heb je biografieën die zogenaamd door de renner zelf zijn geschreven, de zogenaamde autobiografieën. Veruit de meest komische categorie. Niet zelden heeft de renner zijn autobiografie niet alleen niet zelf geschreven (maar met hulp van een bevriende journalist, of een andere gealfabetiseerde in zijn omgeving), maar ook niet zelf gelezen. Zo wist Tom Boonen tijdens een radio-interview vorig jaar niet meer hoe het boek heette dat sinds die week van zijn hand in de winkels lag. Voorbeelden uit deze laatste categorie zijn onder meer Ik, Sven Nijs (de Jan Cremer van de cross), Ik ben God niet (van en over Frank Vandenbroucke, tevens winnaar voor de vetlederen medaille voor Meest Ter Zake Doende Titel van een wielerboek) en de autobiografie van Thomas Dekker, die in juni verschijnt. In deze laatste categorie lijkt het alsof de held van het verhaal drie uur lang naast je aan de bar van een verder uitgestorven café zit en zijn levensverhaal in één lange monoloog voor je uit de doeken doet. Daar moet je zin in hebben.

Conclusie: hoe minder inmenging van de gebiografeerde, hoe beter het boek. Leest allen Rendell en Zandbergen.

Op 3. Reconstructies. Categorie: Hoe was het ook weer in 1907? De wielergeschiedenis wemelt van de onvoorstelbare verhalen, van droevige, vrolijke, geweldige, absurde en gewoon onware verhalen. Deze wielergeschiedenisboeken zijn vaak het resultaat van jaren ploeteren in de archieven, van het eindeloos ondervragen van dementerende oud-renners en hun onwillige, bij hen inwonende want altijd vrijgezel gebleven dochters. Dat tekent het hart voor de zaak. Beste voorbeeld van zo’n wielergeschiedenisboek is misschien Wij waren allemaal goden, van Benjo Maso, over de Tour de France van 1948, de Tour waarin Gino Bartali een burgeroorlog in Italië voorkwam. Prima achtergrondinfo.

Ook een briljant boek in deze categorie (vaak genoemd in de Twitter-verkiezing) : De vliegende neger en de kleine koningin van Jan Boesman. De titel zou al reden genoeg moeten zijn om stante pede 12,50 neer te tellen voor deze reconstructie van de opkomst van Major Taylor, de beste zwarte wielrenner aller tijden.

Op 2. De sport van binnenuit. Het is koers is niet alleen de naam van een weblog, maar tevens de titel van het unieke boek dat Nando Boers schreef over zijn jaar bij de Skil-Shimano-wielerploeg. Een journalist die een jaar mee mag lopen met een wielerploeg, dat was ongekend. Het resultaat was dat ook. Vorig jaar ging Boers undercover in de Tour, wat ook weer een prachtboek opleverde. De beste ideeën zijn vaak niet de moeilijkste.

Ook ongekend: de brieven vanuit het peloton. Er worden nergens zoveel brieven geschreven als in een wielerpeloton. Beste brievenschrijvers, wier inkijkjes in het leven van de prof meer dan de moeite waard zijn: Pedro Horillo, Marco Pinotti en Karsten Kroon.

Ingezonden bericht: lees Daniel Coyle – Lance Armstrongs oorlog. Einde ingezonden bericht.

Nog aan te bevelen is om een wielerwedstrijd van binnenuit te laten volgen door een relatieve buitenstaander. Dino Buzzati deed het, dat leverde De Ronde van Italië op. Erik Brouwer deed het zestig jaar later nog eens, dat leverde óók De Ronde van Italië op. Twee briljante boeken van twee briljante schrijvers. Onvoorstelbaar eigenlijk dat hun voorbeelden nog altijd zo weinig navolging krijgen.

Buitenbeentje: de dopingbekentenis. De donkere zijde van de sport, de afwerkplek van het wielrennen werd uitgebreid beschreven door Willy Voet, die revanche nam op de wereld die hem uitgekotst had. Voet kreeg onder meer navolging van Jef d’Hondt, die de wereld dacht te choqueren met de mededeling dat Bjarne Riis een dopinggebruiker was. Dat viel tegen.

Op 1. Literatuur. Er heeft nog nooit een wielerboek op een shortlist voor een grote literaire prijs gestaan. Het is dit soort verborgen leed waar geen enkele humanitaire organisatie zich druk over maakt, maar dat wel degelijk bestaat, ook in Nederland, ook vandaag nog.

Daar gaat met de Boekenweek 2013 in aantocht natuurlijk verandering in komen, maar voor Bert Wagendorp, Wilfried de Jong, Bob den Uyl en Thijs Zonneveld komt die emancipatie van de koers in de literatuur mooi te laat. Daar staan (of in het geval van wijlen Den Uyl: stonden) ze dan, met hun prachtige wielerfictie over linkerbillen, prologen, elanden en zwarte truien. Allemaal voor niks. Ja, een handjevol lezers en een vermelding op een wielerweblog. En de Tim Krabbé Trofee, maar die moeten ze dan weer delen.

Tip: u vermoedde het misschien al, maar dit is níet het standaardwerk over wielerliteratuur. Dat is enkele maanden geleden verschenen onder de titel Slipstroom. Fenomenale geschiedschrijving over de liefde tussen literatuur en koers. Schrijver: Arthur van den Boogaard.

Wie meer wil weten over de literariteit van de sport, verwijs ik door naar het nagelnieuwe Het feest van list en bedrog, van Herman Chevrolet. Een klassieker in de dop.

Frank Heinen