Het rommelde aan de vooravond van de traditionele opening van het jaar, normaal gesproken een fijne avond met gelijkgestemden. Het kleine zaaltje achter het café was als vanouds gevuld met mannen en vrouwen vol goesting en sponsoren met een gulle portemonnee. Straks zouden er mooie woorden van de voorzitter zijn, fietsdromen stonden klaar voor de lancering. Alles was gereed voor de jaarlijks terugkerende geloofsbelijdenis van een religie die fietsen heet.

Voorgaande jaren was de avond vooral een symbool geweest. Een symbool van hoop en positivisme. Eindelijk was het gedaan met al die lange maanden zonder fiets. De jaarlijkse feestavond was als een krokus die zich dapper door de hard bevroren bodem had weten te wringen. Het vertelde de mensheid dat het leven een ritme heeft. Maar het vertelde vooral dat dat ritme uiteindelijk altijd weer een nieuwe lente brengt. Nog een keer een quizje met het uitgemolken petje op en petje af, gevolgd door een eindeloze fotocollage van een rondje IJsselmeer of een ander huzarenstuk van het meest fanatieke lid, nog een keer opscheppen over het hoogste gemiddelde ooit en dan eindelijk, eindelijk de fiets weer op voor nieuwe avonturen.

De spanning die nu echter in de zaal hing was anders. Een spanning die de lijven niet vulde met verlangen, maar met een onderbuikgevoel dat niemand echt kon plaatsen. Een gevoel van onvrede dat als een gif door de groep heen sloop. Een groep die alweer jaren terug gebouwd was op een handvol mannen met een gezamenlijke liefde. Ooit wezen zij een vaste avond en verzamelplaats aan, iemand met connecties regelde een trui. Daarna groeide de groep gestaag. De eerste vrouwen sloten aan, het tenue werd steeds een beetje professioneler en iemand bedacht een trainingskamp wat in de praktijk vooral een gezellig weekend weg was met gelijkgestemden. Er gebeurden fijne dingen, er gebeurden nare dingen, maar voor alles wat er gebeurde gold dat het de groep versterkte en samensmolt tot de hechte groep die het jarenlang was geweest.

Daaraan dacht voorzitter Jos van Dijk toen hij op het punt stond de avond met een toespraak in gang te schieten. Het bezorgde hem een gevoel van heimwee naar die lang vervlogen tijden toen het leven nog eenvoudig leek. In zijn maag groeide een steen, wat versterkt werd door de zaal die langzaam maar zeker in een pan vol kokend water veranderde. Alsof de fysieke ontmoeting de zuurstof was voor een vuur dat een winter lang op de groepsapps had liggen smeulen. Jos vreesde een uitslaande brand die alles zou vernielen.

Waar kwam het in hemelsnaam vandaan, die onvrede? Waar was het mis gegaan? Had het dan toch te maken met die nieuwe wijk waarvan de bewoners in eerste instantie met open armen door de het dorp waren ontvangen. Nieuwe bewoners betekende het behoud van school, middenstand en dorpshuis. Zaken die jus geven aan het leven in een klein dorpje op het platteland. Maar de komst van de nieuwelingen had ook een keerzijde gekend. Alsof er wisselgeld gevraagd werd aan de dorpsbewoners. De nieuwelingen hadden zo hun eigen ideeën en waren mondig genoeg om die niet onder stoelen of banken te steken. En ook aan de fietsgroep ging de vernieuwing niet voorbij.
‘Waarom gaan jullie nooit naar de bossen?’ wilden ze weten.
‘Omdat de polder overzichtelijker is’
‘Maar wel een beetje saai’
‘Het is maar wat je wilt zien’
En daarmee leek de discussie gesloten.
Wat de nieuwelingen echter niet wisten, was dat er vroeger wel degelijk door het bos was gefietst. Een prachtige route, maar volgens sommigen gevaarlijk vanwege de weg die diep in het bos altijd een beetje vochtig was. Je moest er niet aan denken wat voor ellende dat allemaal kon geven. Een keer was het mis gegaan, jaren terug alweer. De halve groep sloeg tegen de grond. Wonder boven wonder een valpartij zonder erg, maar de groep was eensluidend in haar oordeel dat dat soort risico’s voortaan vermeden moest worden. Een stilzwijgende afspraak die jarenlang onbetwistbaar was.

Jos beklom traag het podium. Alsof hij hoopte dat de sfeer de komende seconden alsnog om zou slaan in de vreugdevolle verwachting zoals hij die jaren had gekend. Hij frunnikte zenuwachtig aan het A-viertje dat hij eerder die dag had uitgedraaid. Het was een toespraak vol open deuren en metaforische verwijzingen. Een veilig verhaal waarvoor hij al jarenlang de handen opeen kreeg. Onwillekeurig dacht hij terug aan die ene avond in september waarop het leek alsof het hoogzomer was. De groep die op het afgesproken tijdstip het dorp met bezwete lijven verliet, was groter dan ooit en op kop van het omvangrijke peloton voelde hij zich trots. Vanwege de omvang van het peloton, maar vooral vanwege de verbinding tussen nieuw en oud die in feite door deze club was gemaakt.

Hij had een plan; de nieuwelingen de weg door het bos laten zien, maar ook: afrekenen met de angsten uit het verleden. Die bekrompen angst voor een valpartij die feitelijk overal kon gebeuren. Het was tijd om vooruit te kijken. En op het punt waar de groep altijd rechts ging, wees Jos opeens naar links. Vanuit het peloton stegen vragen en opmerkingen op. Een aantal renners kneep in de remmen en draaide om. Het merendeel volgde hem. De nieuwelingen nieuwsgierig, de oude garde mokkend als een puber die nog eenmaal met zijn ouders op vakantie moet. De omgeving was betoverend mooi en Jos betreurde het dat de groep zich zo door een ondefinieerbare angst had laten leiden. Halverwege het bos, daar waar het eigenlijk altijd duister was en waar het rook naar rottend blad, slipte het achterwiel van Theo, lid van het allereerste uur. Een onschuldige manoeuvre, maar voldoende voor de bevestiging van een groot, onwrikbaar gelijk.

In de maanden die volgden rotte het voorval verder. Eerst in de groep die weer gewoon door de vlakke polders reed en in de maanden daarna online. Het was vooral Jos die het moest ontgelden. Digitaal werd er stevig aan zijn stoelpoten geslaagd. Hij had de cultuur van de groep verraden en de veiligheid van een groot aantal fietsers op het spel gezet. Vanuit de groep polder werd er openlijk gesolliciteerd naar de plek op de rots waar Jos als aangeschoten wild het uiteenvallen van zijn fietsclub aanschouwde.

Zo liep Jos ook naar het podium op de avond waar hij normaal gesproken zo naar uitkeek. Onzeker nam hij plaats achter de katheter, vouwde zijn A-4 open en bekeek de zaal die schuimde als een zojuist ingeschonken glas cola. De letters danste voor zijn ogen, zijn ademhaling ging snel, maar tegelijkertijd was daar opeens een kracht die hij al jarenlang niet meer had gevoeld. Een heilig vuur dat hem vertelde dat het zo niet mocht stoppen met de groep waaraan hij jarenlang bijna al zijn vrije tijd had opgeofferd. Toen hij begon te praten, was het net alsof het iemand anders was die sprak. Het was een bevlogen betoog vol passie. Het ging over de verschillen die er zeker waren, maar het ging vooral voor de bijna onbegrensde liefde voor de fiets. De liefde die mensen bindt, die mensen telkens weer laat zien hoe mooi de wereld is. Ondanks alles. Ja, de vereniging moest wennen aan de nieuwe verhoudingen, maar potverdikke! Wij zijn fietsers! Wij hebben weer en wind getrotseerd en als we van de weg dreigen te waaien, vormen we een waaier die groot genoeg is voor iedereen. Wij zijn hier voor elkaar. Om het goed te hebben, om elkaar twee keer in de week een mooie avond te bezorgen. En dat, beste mensen, dat weiger ik op te geven.

Voor het eerst die avond was de zaal volledig stil. Jos wist niet hoe het verder zou gaan lopen, maar hij geloofde er in dat het goed zou komen. En voor dit moment was dat voldoende.

Joost-Jan Kool