Niets erger dan sport kijken in het bijzijn van iemand die er niets van begrijpt. Ooit aanschouwde ik noodgedwongen samen met mijn oude oma de Wimbledon-finale. Toen tovenaar Pete Sampras de bal met onvoorstelbare precisie twee centimeter achter het net deponeerde en het keurige Engelse publiek en masse uitbarstte in een angstaanjagend orgastisch gekrijs, zei  oma: ‘Dat is niet eerlijk. Die ander kon daar nooit bij.’

Ik ben gezegend met een sportminnende vrouw. (Dat is natuurlijk geen toeval. Hoe verliefd ik ook was en hoezeer ik verdronk in haar prachtige ogen, toch heb ik haar eerst aan een driekwartier durend kruisverhoor onderworpen.) En dus kijken wij hier thuis samen naar tennis, zwemmen, hockey en voetbal – zonder dat ze het heeft over lekkere kontjes, dito benen en de ‘heerlijke koppies’ van Luis Figo of (godbetert) Cristiano Ronaldo. Tijdens de Olympische Spelen volgen we geboeid de halve finales kruisboogschieten en de vrije kür van de dressuurpaardjes en hun ruiters.

Ik heb mijn zaakjes goed voor elkaar.

Er is één maar. Eén levensgrote maar. Mijn vrouw snapt niets van wielrennen. Goed, ze kruipt zelf geregeld op haar kekke fitnessbike voor een rondje door het Nijmeegse heuvelland. Maar de koers, dat kan haar niet boeien. Vergeten te vragen tijdens onze eerste ‘date’. Heel even had ik nog hoop, toen ik na een prille drie weken verkering op haar bank de Ronde van Vlaanderen mocht volgen en ze gezellig naast me kwam zitten. Mijn goede zin verdween echter op slag toen ze aan me ging zitten friemelen en concludeerde dat ze ‘geen uren naar hard fietsende, lelijk dunne mannetjes wilde kijken.’

Wat een ellende.

Nu, zeven jaar en ontelbare koersen later, vormen wij nog steeds een koppel. Sterker nog: we hebben samen voor nakomelingen gezorgd. Tegenwoordig lig ik in juli met mijn twee zoons (yes!) voor de buis. De jongste snapt er ook niet al te veel van, maar dat vergeef ik hem. Hij is net acht maanden oud en meer geïnteresseerd in z’n wollige opdraaikuikentje dan in waaiers en chasses patate. De oudste kijkt wel echt mee, en stal onlangs mijn hart toen hij het peloton ontwaarde en riep: ‘Kijk, allemaal papa’s!’

Kennertje.

Nu roept ‘ie om de tien minuten dat ‘echte mannen van wielrennen houden, hè, papa?’. ‘Zeker, jongen, dat doen we’, antwoord ik. En dan pakken we elkaar heel lang en heel gelukzalig vast.

Vorige week donderde ik keihard van mijn roze wielerwolkje, toen mijn 3-jarige partner in crime net als ik op het puntje van z’n stoel een van de adembenemende massaprints volgde, en plotseling heel verbaasd kraaide: ‘Hé, papa, kijk: ze doen een wedstrijdje!’ Duidelijk een zoon van z’n mama en een kleinzoon van z’n oma. En dus heb ik vorige week m’n studentikoze zwartwit tv’tje onder het stof vandaan gehaald en aangesloten op zolder. Ik kan de gele trui niet onderscheiden van de groene, de witte en alle andere kleurrijke pakjes van de wielerploegen, het is soms ondraaglijk heet op zolder, en er staat geen bank.

Maar alles beter dan de Tour volgen te midden van een zooitje cultuurbarbaren.

Sander Peters
Laatste berichten van Sander Peters (alles zien)