Alberto ContadorVorige week keek ik naar de tweede aflevering van het nu al klassieke God in Frankrijk, van koersofiel Karl Vannieuwkerke en muziekofiel Bart van Loo. De twee mannen beklommen de Alpe d’Huez. Ze deden dat in een oude Citroën DS, maar de spanning en de heroïek waren er niet minder om. Tijdens de beklimming werd het gezwoeg van de DS gelardeerd met beelden van zwoegende renners. De snelste – Pantani. De luidst toegejuichte – Hoogerland. De enige winnende Belg – Michel Pollentier, later betrapt met een ‘peer’ schone urine onder de oksel. En natuurlijk, natúúrlijk, de smerigste – Armstrong. En terwijl ik naar de beelden van de Amerikaan keek, realiseerde ik het me. Het was geen leuk besef, laat dat duidelijk zijn. Ik schrok er zelfs een beetje van. Maar sinds het gisteren tot me doordrong, laat het me niet meer los. Ik zie namelijk een beetje op tegen de honderdste Tour.

Als ik naar het lijstje favorieten kijk, krijg ik geen knoop in mijn buik. Geen kriebels, geen klamme handen, niks. Favorieten? Ik ben bang dat er in werkelijkheid maar een favoriet is: de Keniaanse Brit. Tenzij Contador weer biefstuk is gaan eten, dan wordt het natuurlijk een ander verhaal. Maar laten we ervan uitgaan dat hij dat niet doet. Cadel Evans heeft zijn kruit al in de Giro verschoten, Andy is inmiddels angstwekkend lang in gevecht met zijn talent en Wiggins, ach, Wiggins. Die had gewoon geen zin in het circus – want zo is het hoor, laat u geen rad voor ogen draaien! De Brit had geen trek in het hijgende journaille dat ieder geniepig detail op de zoveelste bergflank tot het verhaal van de dag uitvergroot. Wie hebben we dan nog meer? Ja, Tejay Van Garderen. Dat zou wat zijn, een halve Nederlander op het hoogste schavot. Hebben we eindelijk weer geel, al is het maar een mouwtje. Maar hoe leuk hij ook fietst, ik zie hem nog geen Tour winnen. Misschien over een paar jaar, als hij wat meer haar op de tanden heeft.

Dus ja, blijft Froome over. Keurige man hoor, vast en zeker. Bert Wagendorp schreef onlangs in De Muur dat hij de beste man min of meer als het uithangbord van het nieuwe wielrennen ziet. Dat zal best. Ik zie er vooral een ontzettend saaie droogkloot in – pardon my French. En ik heb het niet zo op saai. Vorig jaar wonnen de rock & rollende bakkebaarden het tenminste nog van de verongelijkte versnellinkjes bergop. En het jaar ervoor zagen we waartoe Australische vastbeslotenheid in staat is en wat je met gemakzucht kunt kwijtraken. En het jaar daarvoor hadden we de ketting die eraf liep en werd de Tour in een vierkant genomen afdaling verloren. Strijd was er! Heroïek! Macht in de benen en gedoe aan de streep. Verhalen hadden we. Over echte heldenmoed en angsten die bij iedere bocht een groter, zwarter en gulziger gat vormden. We werden verwend met de charme van Luxemburgse reebruine ogen die iedere appetijtelijke rondemiss met huid en haar verslonden. We kregen dat rare en tegelijk zo ontwapenende hikkende gegrinnik van Cadel. En het pistooltje van Contador – eigenlijk best irritant, maar ach, maar we waren er toch blij mee. En in een nog verder verleden hadden we dus Lance. Hij won altijd, maar saai was het nooit. Lance had ‘the look’. Lance was een ongelooflijke etterbak, een afschuwelijke baas waar iedereen bang voor was. Lance was geen kantoorklerk op een fiets, nee, Lance gaf ons collegedictaten vol vuige smerigheid.

Maar wat staan ons dit jaar te wachten? Froome die kalmpjes zijn molentje ronddraait en af en toe een voorspelbaar versnellinkje plaatst. Bij de finish een vriendelijk woordje voor de pers, want zo doen mannen als Froome dat. En aan het eind staat hij op de Champs Elysees in het geel en draagt hij zijn overwinning op aan zijn overleden moeder, om daar meteen aan toe te voegen dat hij volgend jaar weer wil winnen. En het jaar daarop ook. Het enige wat we daarvoor terugkrijgen, is dus die jeugd in Kenia. En zelfs daar weet hij geen spannend verhaal van te maken.

 

 

Mariska Tjoelker
Laatste berichten van Mariska Tjoelker (alles zien)