Lars BoomIn het voorjaar van 2003 stond ik ergens in Brabant,  bomvol moraal, aan de start van een van de eerste koersen van een nieuw seizoen. Nog geen half uur later zag de wereld er een stuk minder rooskleurig uit en vroeg ik me af of ik het wel waard was een rugnummer te dragen. Direct na start-finish stond een fietsenzaak en al rondenlang had ik hem daar in de etalage zien hangen: Lars Boom. Vol branie keek hij vanaf een kartonnen bord de wereld in. Om zijn schouders hing een trui die alleen de allerbeste ter wereld toebehoort. In dit geval die van de beste jongen in de modder. Jaloers keek ik naar de aura van onoverwinnelijkheid dat zelfs op karton van hem afspatte en ik besefte nog maar eens dat ik niet meer dan een krabber was. Opeens vroeg ik me af hoe het zou zijn om hier als Lars Boom rond te fietsen. Koersen met dezelfde branie, brutaliteit en de absolute wil om te winnen.

Net zoals we vroeger deden, toen ik met mijn vriendjes over zelfbedachte parcours door de buurt heen racete en we deden alsof we echte wielrenners waren. Meestal was ik Joop Zoetemelk. Niet eens zozeer omdat ik daar harder van ging fietsen, maar omdat het vertrouwd voelde om Joop te zijn. Joop was een beetje van ons. Tenminste, zo kwam hij op mij over wanneer ik hem op televisie zag. De uitstraling van een hardwerkende, sobere calvinist die ik zonder al te veel fantasie een bank voor ons naast zijn moeder in de kerk zag zitten, terwijl hij af en toe knikkebollend weg viel onder de preek. Nooit was ik Jan Raas, Johan van der Velde of Gerrie Knetemann. Die associeerde ik met de mensen die op zondag langs de lijn van een sportveld bier stonden te drinken en naar de kermis gingen. Mannen uit een andere, voor mij vreemde wereld.

Ik reed weer samen met mijn vriendjes door het woonerf waar zich een groot deel van mijn jeugd had afgespeeld en bijna als vanzelf werd ik Joop. Maar in plaats van het vertrouwde gevoel van toen, voelde ik irritatie. Joop zijn, was iets van vroeger, van een zelfbedachte link naar een vertrouwd en een overzichtelijk leven. We passeerden opnieuw de finish en daarna de fietsenzaak en ik probeerde me opnieuw voor te stellen hoe het zou zijn om Lars Boom te zijn. Is het zielig om je als volwassen kerel in te beelden dat je een snotaap van net 18 jaar oud bent? Is het uberhaupt niet heel erg zielig om je voor te stellen dat je een ander bent? Ik keek naar de lange rij ruggen voor me en vroeg me af of er meer mannen waren die zich een groot kampioen waanden. Kerels die met dezelfde priemende blik als Lance Armstrong hun tegenstanders declasseerden, hun dijen voelden groeien tot Jan Ulrich-achtige proporties, met even witte tanden als Michael Boogerd ten aanval trokken of even sierlijk als Fausto Coppi een geiten pad door een bergpas bedwongen. Hoe dan ook; langzaam transformeerde ik van een onzekere koekenbakker in een zelfbewuste knul die brutaal de wereld inkeek en met rechte rug de klinkers op de finishstraat kaapte. Even voelde het vreemd, bijna ongemakkelijk. Lars Boom zijn voelde als Raas, Knetemann of Van der Velde. Geen oude jas die meteen weer zat als gegoten, maar koersen met een mentaliteit die me eigenlijk vreemd was. Maar het werkte en als Lars Boom volbracht ik met gemak het criterium.

In de wedstrijden daarna redde Lars Boom regelmatig mijn vege lijf en wellicht daarom werd ik fan. Ik genoot van de manier waarop de Vlamingen over hem praatten toen hij als de kroonprins de elitemodder betrad en stond op de bank toen hij op indrukwekkende wijze in Treviso de regenboogtrui veroverde. Ik leefde met hem mee toen er in Hoogerheide voor het eerst barsten in zijn tot dan toe onoverwinnelijke blazoen verschenen en toen hij ervoor koos zijn carrière op de weg te vervolgen, was ik ervan overtuigd dat de opvolger van Jan Raas zich eindelijk had aangediend.

Los van de vraag of het ooit nog mogelijk is om Jan Raas op te volgen (daarvoor verschilt de wielersport zoals die nu is teveel met het wielrennen in die periode); tot op heden is hij zelfs nog niet in staat geweest om in de buurt te komen van de prestaties van de Zeeuw. Sterker nog, al jaren lang wachten we op de doorbraak waarvan we elk jaar hopen dat die er eindelijk zal komen.

Lars Boom lijkt een modale renner geworden te zijn met op zijn erelijst weliswaar mooie proloogoverwinningen in Parijs-Nice, de Ronde van Quatar en het Criterium du Dauphine, fraaie etappezeges in bijvoorbeeld de Ronde van Spanje en eindzeges in koersen als de Eneco Tour, de Ronde van België en de Ster ZLM Toer -mooie resultaten- maar niet van het niveau dat van hem verwacht werd toen hij als grote belofte het profpeloton betrad. In de wedstrijden waarin het er echt om ging, de wedstrijden die hem, volgens velen, op het lijf geschreven zijn, was er altijd wel iets dat mis ging. Eerst was daar de kloof van 200 kilometer waar hij niet doorheen geraakte en daarna was er altijd wel een lekke band of een andere vorm van pech die een mooi resultaat dwarsboomde. Ook in de laatste editie van de Omloop het Nieuwsblad ging het mis. Boom reed sterk en de hoop laaide weer op. Een lekke band maakte echter een einde aan nieuwe illusies.

En toch blijf ik hopen, op die doorbraak, op die fantastische zege in de Ronde van Vlaanderen of Parijs-Roubaix. Maar vooral hoop ik op de terugkeer van de branie van die knul met zijn regenboogtrui die mij in de lente van 2003 zo inspireerde. Wellicht tegen beter weten in, met een bord voor mijn kop. Een kartonnen bord ergens in een fietsenzaak in Brabant.

Joost-Jan Kool