Alexandre Vinokourov

Alexandre Vinokourov

Team Astana zet vandaag de kampementen op in het Spaanse Calpe. Tot 27 januari worden onder een Spaans zonnetje de eerste serieuze fietskilometers weggetrapt. Neem van mij maar aan dat die jongens niet aan het flierefluiten zijn daar.

Vorig jaar was ik als verslaggever van het blad Fiets een paar dagen op bezoek bij de Astana’s. Op de luchthaven van Alicante zagen we al nors kijkende jongens met vreemde blonde matjes in hun nek, waarschijnlijk de laatste haarmode in Kazachstan.

Over de Kont van Contador kan ik nu kort zijn: zoals eerder beschreven waren het kleine billen waar ik ook maar even kort achter reed. Die snelle jongens met hun blonde matjes reden vanaf het hotel vol gas weg, waarschijnlijk ook om de achtervolgende pers van zich af te schudden.

Geen vragen onderweg dus aan Alexander Vinokourov. Daar was een speciaal mediamoment voor ingericht. Zo kwam het dat ik begin januari 2010 negen minuten tegenover Vino zat. Een jaar later is dat nog altijd weinig om over op te scheppen.

In een ruime vergaderzaal in het Diamante Beach Hotel in Calpe kreeg ik samen met twee Amerikaanse collega’s de kans Vino het hemd van het lijf te vragen. In negen minuten kun je veel te weten komen over iemand, denk ik altijd, maar met Vino tegenover je wordt dat toch anders.

We hadden eigenlijk drie minuten langer kunnen krijgen met Vino, maar die tijd brachten we liever door in het gezelschap van die andere Astana-kopman.

Negen minuten dus. De opstelling was duidelijk om geen tijd te verliezen in verwarrende situaties waarin journalist en renner hun plek nog moesten zoeken: drie tegen twee stoelen. Vino zat met zijn rug naar een groot raam, waardoor we in de schemer een badplaats in ruste zagen: lelijke hotels zonder gasten. Zelfs het buitenzwembad van het luxe hotel waar de Astana’s zaten leek nog niet schoongemaakt. Ik zag Spanje zoals ik het bij een Kazak vond passen.

Naast Vino zat schuin naar ons toe gericht een vertaalster, die zijn antwoorden vanuit het Frans vertaalde naar het Engels. Later fantaseerden we dat zij makkelijk de zus of de vrouw van Vino had kunnen zijn.

Vino gaf een hand. Anders dan de ferme handdruk die Alberto Contador een kwartiertje later zou geven, was er niets met de hand van Vino. Gewoon een hand die je geeft bij een plichtpleging. Hij probeerde er nog een glimlach uit te persen, maar hij had niet het  zonlicht van Alberto in zijn gezicht.

Negen minuten lang gaf hij antwoord op vragen over de komende Tour, wielrennen in Kazachstan, het trainingskamp in Calpe en zijn tweede wielerjeugd. Na negen minuten moesten we concluderen dat we ondanks zijn antwoorden nog niet veel te weten waren gekomen van de Kazak.

Het bleef een rare ondoorgrondelijke man. Van collega’s die hem hadden gevraagd wat Kazachstan volgens hem zo’n mooi land maakt, had Vino alleen geantwoord: ‘Goed vlees.’

Later bedacht ik dat ik nog veel meer Frans gemompel van hem had willen horen. Wat had ik hem graag horen vertellen over de sinaasappelbomen in de straten van Calpe waar het oranje goud al aan bungelde, het groene landschap onderweg op de fiets of desnoods het blauwe zeewater met de grote rots van Calpe. Dingen waar wielrenners niet over horen te praten, maar waardoor Vino wel meer mens dan wielrenner zou zijn geworden.

Pieter van der Meer