Vannacht droomde ik van een rozige knul uit Nuenen die zijn droom uiteen zag spatten op een vaalwitte sneeuwmuur in de afdaling van de Colle del Agnello.
Een mistig, bijna surrealistisch niemandsland waar de Giro heel even haar thuisland had verlaten, omdat bergen zich nu eenmaal weinig aantrekken van door de mens getrokken grenzen.

Even weg uit het land waaraan de hoofdpersoon zijn liefde had verklaard.
Omdat hij zich er voelt als een zongedroogde tomaat in een fraai bord vers gedraaide pasta.
Een uitgesproken liefhebber van de Giro d ’Italia, maar minder van La dolce Vita, omdat hij er één is van doe naar normaal dan doe je al gek genoeg, wat in de laars zoiets moet zijn als een vloek in de kerk, die de beantwoording van zijn liefde weifelend maakt.
Alsof ze niet precies weten wat te doen met dat vierkante pak nuchterheid dat zich gehuld heeft in hun roze.

Etappe 19 was er een om door te komen. Een van de laatste obstakels op weg naar die nooit verwachte winst in een Grote Ronde. Het begin van een heerlijk weekend, een rode loper richting Turijn waar hij in een zee van roze confetti met gouden letters zou worden bijgeschreven in de galerij der allergrootsten.
Steven, Joop en Jan.
Helden, waarbij enkel de voornaam volstaat, om waar ook ter wereld de hartslag te verhogen.

Geen vuiltje aan de lucht. De brede schouders onbewogen tussen de mannen die hij al dagenlang succesvol in de houtgreep hield.
En thuis zakten wij rustig achterover in de bank, omdat alles onder controle was en de Girowinst gezien de overmacht van de voorgaande week niet meer was dan het resultaat van een wiskundige formule.
Gewoon, omdat er helemaal niemand sterker was.

En dan opeens was daar die buiteling die alles anders maakte.
Het effect van een druppel bloed in een bassin vol aangeslagen haaien.
Alsof de koers een ijzeren klauw was die iedereen de nek afkneep.
Gruwelijk en tegelijkertijd fantastisch,de aanblik van een kilometers lange marteling vol van hoop, verdriet en berusting. Maar ook van bewondering voor een man die het hoofd niet wenste te buigen voor het noodlot dat hem getroffen had.

Een wanhopige, eenzame strijd, ondanks de remmende aanwezigheid van de mindere goden waartussen hij tot voor kort een goede dag had, maar die hij in drie weken tijd zo ver ontstegen was.

Klein bier wellicht in het perspectief van alles wat er gebeurt op deze aarde.
Maar ondanks dat een vlaag van het gevoel dat ik herkende van die momenten waarop een mens weet dat er iets onomkeerbaars is gebeurd.
Benen als lood, het hoofd dat heel even te zwaar is voor de hals en diep weggedoken in de handen proberen te verwerken wat zich even daarvoor heeft voorgedaan.
Omdat het soms gewoon heel fijn is bepaalde zaken even niet te relativeren, omdat het op dat moment gewoon vreselijk is en daarmee basta.

Ik kijk nog heel even naar het plafond. Wachtend op het moment dat de realiteit de laatste flarden van mijn droom zal achterhalen. Om dan te beseffen dat daar nu geen sprake van zal zijn.
En dan denk ik aan Steven, die nu wellicht hetzelfde denkt, maar dan ongelooflijk veel sterker.
Omdat wij heel hard kunnen klagen, maar dat het zijn droom was die een nachtmerrie ontaarde.
En dan staat hij op. Hoewel wij de erfenis al hebben verdeeld, terwijl het slachtoffer nog moet sterven.
Vanavond zullen we weten hoe sterk en weerbaar hij is: Steven.
Wat overigens zoveel betekent als: gekroond.

Joost-Jan Kool