We zaten met elkaar in de auto. Mijn broertje en ik helemaal achterin, in de kattenbak, achter mijn moeder die niet naast mijn vader zat omdat mijn tante daar al zat wat voor iedereen een stuk gezelliger was. Ik las een stripboek van Asterix en Obelix. Mijn broertje las niks omdat hij daar niet tegen kon zo helemaal achterin de auto. Ondertussen zat hij maar te klieren met een tas die hij langzaam mijn richting opschoof. Ik duwde hem weer terug en mijn moeder zei dat we een heel leuke dag gehad hadden zo met elkaar in de dierentuin en dat we dat nu niet mochten verpesten in de auto naar huis. Anders zou er geen friet zijn deze avond.

De radio stond aan en mijn vader zei dat iedereen stil moest zijn. Het ging over de Tour de France en het dopingschandaal dat iedereen in zijn greep hield die dagen. Eerder die dag had mijn vader verteld dat Steven Rooks misschien de Tour wel ging winnen, omdat de leider, ene Delgado, een Spanjaard, doping had gebruikt. Helaas was ook Gert-Jan Theunisse beticht van het gebruik van verboden middelen, zoals de mannenstem op de radio dat noemde. Ik gaf niks om wielrennen, vooral omdat ik me de maand daarvoor bekeerd had tot de voetbalsport. Vanwege dat mooie stel in Duitsland, de knal van Marco van Basten tegen de Russen, het vingertje van Van Breukelen en die rare oranje shirts die geluk gebracht zouden hebben tegen de Engelsen toen het erop of eronder was. Maar Gert-Jan Theunisse was een ander verhaal. Die leek op de buurjongens van mijn oma waarmee ik een paar maanden daarvoor mee mocht naar de trekkertrek ergens in de Flevopolder. Mijn oom ging ook mee.

Ze luisterdeimagesCAURIIHAn naar Iron Maiden, hadden lang haar in hun nek en droegen shirts met doodskoppen op de voorkant en een lange rij namen van grote steden op de achterkant. En allemaal een Honda MT, behalve de oudste die een Opel had met een zwart dak waarmee we in een vloek en een zucht voorbij Lelystad waren, ondanks de waarschuwing van oma dat er normaal gereden moest worden. Ik kreeg een spijkerjack met een doodshoofd waar ratten uitkropen. Ik durfde het niet te dragen, maar het deed me wel denken aan Gert-Jan Theunisse met zijn lange haren en die vreemde blik in zijn ogen waarmee hij mij bovenmatig fascineerde.

Mijn broertje trok weer aan mijn boek en ik zei dat hij het niet hebben mocht omdat hij dan weer moest kotsen. Hij deed meteen alsof het mis ging en hij riep om een emmer. Mijn moeder zei dat hij daar onmiddellijk mee moesten stoppen en noemde hem bij voor- én achternaam. Op het nieuws ging het nu over andere gebeurtenissen en mijn vader riep dat het een schandaal was, klassenjustitie! Vooral omdat nu alleen het klassement van Theunisse naar de vaantjes was en dat hij er helemaal niets aan kon doen omdat hij nu eenmaal zo geboren was.

We reden verder en mijn vader mopperde: ‘ook dat nog!’ Even later stonden we stil in een lange rij op de snelweg. Mijn broertje vroeg wie nu Obelix was en ik zei dat het de bolle met die steen op zijn rug was. Ik vertelde ook dat hij altijd sterk was en nooit toverdrank nodig had omdat hij als jongen in een toverpot gevallen was en dat de rest van het dorp wel toverdrank nodig had om Romeinen naar de hel te meppen. Mijn broertje zei dat dat natuurlijk een onzinverhaal was en dat Obix – ObELix verbeterde ik – natuurlijk ook gewoon toverdrank dronk net als de rest. Ik zei dat hij gewoon jaloers was en mij niet langer moest vervelen.

Joost-Jan Kool