galibierHet was 26 juli 1998.

Ik was tien jaar oud en voor het eerst zou ik naar een échte Touretappe in de bergen gaan kijken. Eerder waren we al eens naar een tijdrit geweest, die indertijd bijna vanzelfsprekend door Indurain werd gewonnen. Dit zou het echte werk worden. De liefde voor de koers werd mij met de paplepel ingegoten door mijn vader en ik begon steeds grotere happen te nemen.

Het plan was om ’s nachts op de berg te overnachten om de volgende dag de renners te kunnen zien. Uiteraard waren wij niet de enige met dit plan: Aan de voet van de Lauteret een karavaan van campers en auto’s uit alle windstreken met hetzelfde idee. De gendarme die zijn autoriteit wilde doen gelden – zoals alleen gendarmes dat kunnen – bleek kansloos tegen tierende Italianen en vloekende Fransen. De schemering deed zijn intrede op weg naar boven. In het donker parkeerde wij de auto net over de top van de Col en die bleek met twee auto’s na ons vol. Een gelukje.

Die nacht kwam het kwik niet boven de vier graden en kreeg ik de overduidelijke bevestiging dat 3-persoons koepeltentjes niet gemaakt zijn voor vier personen. De volgende dag hield het slechte weer aan. Je kon het op TV zien aan de renners die in de afdaling met regenkleding in de weer waren.

Alles was grijs en grauw. Het asfalt een paar tinten donkerder dan de lucht. Anders was niet te zien geweest waar het asfalt ophield en lucht begon. De bewolking zou de hele dag als een omheining om de Galibier blijven hangen. Alsof het weer de gevangen renners niet wilde laten gaan. Als een kat die een peloton muizen als ballenbak gebruikt voor duizenden verkleumde toeschouwers op een berg.

Twee keer werd de grauwheid doorbroken. De eerste keer door een stoet van felgekleurde wagens.

De reclamekaravaan.

Als klein jochie wist ik niet wat ik zag. Volwassen mensen leken tweeduizend jaar beschaving opzij te schuiven. Alles leek geoorloofd om te voorkomen dat de buurman een petje, poncho of die ene oversized groene hand te pakken zou krijgen. Na alle geraas was ik de trotse bezitter geworden van een prachtige plastic Cofidis-sleutelhanger. Het was een artefact dat ik die vakantie goed bewaarde en na de schoolvakantie trots in de klas zou laten zien.

De tweede keer dat de grauwheid doorbroken werd, was de mooiste. Renners kwamen één voor één of in plukjes naar boven. De voorste man maakte de meeste indruk door de macht waarmee hij naar boven ploegde door de grauwheid van het weer.

Marco Pantani.

Het Bianchi celeste gecombineerd met geel. De blauwe bandana, wapperend in de wind, op het kale hoofd meedeinend in het tempo van krachtige pedaalslagen.

Het felle geel van de banden en het zadel.

Hetzelfde geel dat in de regen bijna letterlijk van Jan Ullrich leek af te spoelen om aan het eind van de dag om de schouders van Pantani gehangen te worden.

Die ontspanning gaf Pantani de tijd om na de beklimming van de fiets te stappen om een regenjack aan te doen. Een voordeel dat er misschien wel voor zorgde dat hij uiteindelijk solo aankwam op Les Deux Alpes, met een flinke voorsprong op de rest.

In de dagen erna zou blijken hoe belangrijk die ontsnapping van Pantani was voor de Tour van 1998. En in de jaren daarna zou blijken hoe belangrijk de Tour van 1998 voor Pantani was. En met de jaren begon ik beter te beseffen hoe bijzonder die dag was geweest.

Nu – 15 – jaar later ben ik de sleutelhanger kwijt. De herinneringen aan die dag en die etappe bewaar ik des te beter.

Frans de Vries