800px-Romagne-sous-Montfaucon_-_crosses‘Hier is echt verschrikkelijk geleden’, zei mijn vader, terwijl hij zonder specifiek doel over de vlakte wees. ‘Moet je voorstellen: dit hele land in puin, alles kapotgeschoten en verwoest’. Ik keek om me heen en buiten een enkele boom zag ik niets dat hier verwoest of kapotgeschoten zou kunnen worden. Mijn vader vertelde verder: ‘Van de westkust van Vlaanderen tot aan de Zwitserse grens; niets anders dan loopgraven, dood en verderf’. Ik volgde de richting van zijn vinger en probeerde me een voorstelling te maken van het oorlogsgeweld dat dit land geteisterd had. ‘Waarom deed Nederland eigenlijk niet mee met die oorlog?’ wilde ik weten. Mijn vader was meester op school en al op de kweekschool had hij een grote voorliefde voor het vak geschiedenis ontwikkeld. Hij legde het nogmaals aan me uit. ‘Laten we verder zoeken’, stelde mijn moeder voor. Zonder het antwoord van mijn vader af te wachten, liep ze naar de Fiat Panda die achter de auto van mijn vader in de groene berm stond geparkeerd. Twee auto’s, omdat ons gezin te groot was om met een auto op vakantie te gaan. ‘Het moet hier toch ergens zijn’ mopperde mijn vader. De rest van de familie zat al in de auto. Ik bleef nog even bij hem en vroeg me af waarom ik het zo fijn vond om over de oorlog te praten. Daarna stapten we ook maar in en reden we verder door het verder verlaten Noord Franse land. Op zoek naar dat ene grote kerkhof vol gesneuvelde soldaten dat mijn vader zo graag wilde zien.

We verlieten de grote weg. ‘Het kan nu niet ver meer zijn’, zei mijn vader. De weg werd alsmaar slechter en de auto slingerde als een roeiboot op de oceaan. Mijn broertje riep dat hij misselijk werd en kreeg een plastic zak. Carrefour stond er op en mijn zus riep dat het haar souvenir was, maar er was niks anders voorhanden. Ik keek naar buiten en dacht jaloers aan vriendjes die op een camping met disco, bingo en een frietkraam zaten. Onze vakanties bestonden uit kerken en militaire begraafplaatsen. ‘We rijden nu over kasseien’ doceerde mijn vader. ‘Eenvoudige wegen, vaak door boeren aangelegd om het land te kunnen bereiken’. Voor ons een panorama van glooiende akkers in frisse voorjaarsaccenten. Achter ons een stofwolk waarin de koplampen van mijn moeders auto nog maar net te zien waren.

‘Wist je dat hier in deze streek een wielrenwedstrijd verreden wordt?’ vroeg mijn vader, terwijl hij geconcentreerd voor zich uitkeek. Het begon zacht te regenen en de ruitenwissers trokken moddersporen over de voorruit. De geur van ruitenwisservloeistof drong de auto in. Het hielp maar even. ‘En rijden ze dan echt over dit soort wegen?’ wilde ik weten. Mijn vader knikte; ‘Die koers heet Parijs-Roubaix, en wordt ook wel de hel van het Noorden genoemd. ‘Omdat het zo zwaar is?’ veronderstelde ik. ‘Dat is wel wat de meeste mensen denken, maar volgens mij heeft het ook te maken met de eerste wereldoorlog. Toen die nog maar net voorbij was, werd hier alweer gekoerst’. ‘Maar waarom rijden ze dan over dit soort wegen?’ Mijn vader haalde zijn schouders op: ‘Die gasten rijden ook over bergen, terwijl ze dat niet perse hoeven. Dat is de sport’. We hosten verder en mijn broertje kotste de zak vol. De lucht van ruitenwisservloeistof vermengde zich met het zuur uit de zak. Mijn broertje zuchtte diep, mijn vader draaide een raampje open en zette de auto aan de kant van de weg.

Ik voelde met mijn hand aan de stenen. Mijn broertje moest diep ademhalen van mijn moeder. Er werd overlegd of hij wel in de goede auto zat. De stenen waren hard en koud en lagen ver uiteen. Daartussen groeide gras. Ik dacht aan het klinkerweggetje net buiten ons dorp dat door de maisvelden heen richting de dijk liep. Je moest een hek over klimmen om er te komen. Het was niets vergeleken met dit. Hoe kon een mens hier in hemelsnaam overheen fietsten? Ze waren er nog niet uit bij de auto. Mijn moeder was wel klaar met die rotstenen en al dat stof en volgens mijn vader schoot het niet op om nu nog om te draaien. Daarbij wist hij zeker dat het niet ver meer was. Ik dacht aan het grote huis in het dorp waar we deze twee weken woonden. Wist mijn vader nog wel hoe we daar komen moesten? Er werd een kaart uitgevouwen op de motorkap. Het papier flapperde in de wind die steeds meer aantrok en de regen verjoeg.

‘Laten we eerst wat drinken’, stelde mijn moeder voor. Mijn vader vond het prima en mijn moeder pakte een tas met koffie, limonade en pennywafels uit de achterklep. Mijn broertje knapte er snel van op en even later speelden we loopgravenoorlog in de greppel direct langs de weg. Ik lag languit op het talud met een kluit grond in mijn hand die als granaat door moest gaan. Het gras was nog een beetje vochtig en de struiken en wilgen direct achter mij ruisten in de wind die nog meer aantrok. Ik kroop iets omhoog om de positie van de vijand te bepalen. Op links zag ik de auto’s en mijn ouders die nog altijd overlegden boven de kaart. Achter hen een hoge boom en een grauw pand dat op een rare manier gezellig aandeed. Daarna keek ik naar rechts waar helemaal niets was. In de verte naderde een wielrenner aan de verkeerde kant van de weg waar hij door het relatief vlakke gootje reed. Net nadat hij mij passeerde, sprong mijn broertje uit de greppel, klaar om de vijand te vermoorden. De man schrok, stuurde in een reflex de keien op en huppelde een beetje ongelukkig van zijn rode fiets. Meteen greep hij naar zijn achterwiel waarvan de band van de velg was geraakt. De scheldwoorden die volgden kon ik gewoon verstaan. Hij klapte er woest bij in zijn handen.

Mijn vader schreef een royale cheque uit voor de man die zich voorstelde als Sep van Overmaet uit Roeselare. Daarmee was voor hem de kous wel af, mits hij een lift kon krijgen naar het dorp waar hij jaarlijks een week op hotel zat om ongestoord over zijn geliefde kasseien te kunnen dokkeren. ‘Alleen op een andere fiets had ik nog thuis kunnen komen’, sprak hij met zachte stem, terwijl hij naast mijn vader plaatsnam in de nu propvolle wagen. Daarna spraken mijn vader en Sep langdurig over de oorlog en haar wreedheden en alles wat daarmee samenhing. Sep was een beeldend spreker en wist de oorlog heel dichtbij te brengen. Even later kwamen we in het dorp waar Sep logeerde en reden wij meteen door naar de militaire begraafplaats die vlak bij het dorp van Sep bleek te liggen. Een meevaller en een uur voor sluitingstijd liepen we door de poort en hing ik aan mijn vaders lippen die vertelde over de heldendaden van dappere mannen en keken we naar de kruizen om vast te stellen waar die arme drommels helemaal vandaan waren gekomen om hier te sterven in een smerige oorlog.

Joost-Jan Kool