In 1995 stond er in de Tour de France een tijdrit in de omgeving van Luik op het programma.  Start en finish lagen in de omgeving van Seraing. Een voorstadje van Luik waar de kolenmijnen nooit ver weg zijn.

We waren met de hele familie al vroeg in Seraing aangekomen. Zo konden we het inrijden nog even meenemen. En hoe fijn, door onze auto te parkeren op het parkeerplaats van de plaatselijke voetbalclub FC Seraing, stonden we slechts twee kilometer van de finish.

Het gekke aan wielrennen is dat je minder dan een uur voor vertrek nog gewoon over de finishlijn mag paraderen. Twee meter achter de finishlijn stond het dan ook zwart van de mensen. Tientallen fanatieke hobbyfotografen, handtekeningenjagers en nieuwsgierigen hadden zich samengevoegd.

Kijk, daar had je Gilles Delion! Ik wees hem mijn zusje aan, geen wielerkenster, dus geen reactie. Ze was niet de enige. Gilles kon rustig door de menigte heen zijn inrijdrondje beëindigen.

De enkeling die zijn lens richtte op Gilles was snel afgeleid. Daar had je Chiappucci en Pantani. Samen!

Chiappucci met zijn moderne zonnebril op, zette zijn fiets op het dak. Kleine Claudio werd omringd door fans. Geduldig deelde hij enkele handtekeningen uit. Pantani kreeg veel minder aandacht.

Een jaar eerder was hij al een sensatie geweest in de Tour. Een half kalende Italiaan had in de bergen Indurain serieuze tegenstand geboden. In die tijd waren veel Italianen half kalend, denk aan Perini en Ghirotto, allemaal rijdend voor Carrera. Gekscherend werd er al verwezen naar de medische begeleiding in die ploeg. Wat voor middeltjes gebruikten die mannen? Wat het ook was, je werd er in ieder geval kaal van.

pantaniDie Pantani dus, nam bijna onopvallend plaats in de auto. Het was warm in Seraing, zeker 28 graden. Ondanks het begin van de dag stond de zon al te gloeien in de felblauwe lucht.

Pantani nam plaats op de bijrijderstoel. De beide ramen van de Peugeot stonden wijd open. Een bidon lag op de stoel van de chauffeur. In het zijvak van het portier lag naast wat prulwerk een rol Dextro.

Pantani keek gedachteloos voor zich uit. Hij leek niet moe na het inrijden. Er liep amper zweet over zijn gezicht. Hij was al snel weer bijgekomen van zijn inspanningen. Wellicht nam hij in gedachten het parkoers nog eens door.

Ik stond een meter van de auto en bekeek de Italiaanse vedette. Iedereen hing aan het raam aan de kant van Pantani. Aan de kant van de bestuurder stond gek genoeg niemand. Daar had je een veel beter zicht op hem. Ik nam mijn wegwerptoestelletje van de HEMA uit mijn zak, en deed een stap naar voren. Ik boog me over het portier en hing letterlijk in de ploegleidersauto. Ik zei niets, drukte voorzichtig op het zwarte plastic knopje en trok me weer snel terug. Pantani had zich niet eens verroerd. De concentratie voor de tijdrit was kennelijk al opgeroepen. Daar kon een jonge wielerfan uit Nederland niets aan veranderen.

Ik had nog niet geknipt of de menigte zeeg uiteen. Ik stond nog gebukt, hangend over het portier, toen ik een rumoer door de menigte hoorde gaan. Indurain, Indurain, Indurain. Bijna fluisterend werd de naam van de Spaanse Tourwinnaar uitgesproken.

Ik richtte me op, draaide me om en in en fractie van een seconde kwam hij langs me heen gereden. Indurain reed nog net niet over mijn voeten. Mijn HEMA-toestelletje stond op scherp en ik drukte af. Naar later bleek een onzuivere foto. Een gele schim met pet en zonnebril op de hoofd zag ik later nadat de foto’s ontwikkeld waren.

Indurain wilde stoppen op twee meter van de plaats waar Chiappucci ook stond. Populariteit is vergankelijk en dat bleek nu ook weer. Want de Chiappucci-adepten richtten met zijn allen hun vizier op de grootbaas uit Pamplona.

Die was uiteraard ook niet van gisteren en had allang door waar dit op uit ging draaien. Een drukke menigte om hem heen, onnodig tijdverlies bij het instappen van de auto.  Weer al die zwetende fans op de vierkante meter. Mooi niet, zal- ie gedacht hebben en Indurain ging weer op de pedalen staan en versnelde.

Zeker 30 wielerfans zetten de achtervolging in. Maar na 300 meter waren er nog twee snelle fans over. Jeroen, mijn broer, en ik. Waar reed hij nou heen?

We zien nog net de Banesto-auto de hoek om rijden. Zeker 600 meter verderop. We staan stil en worden inmiddels bijgehaald door een dikke Belg met een sik, een gek petje van Haribo en een afgeknipte spijkerbroek. Er komen nog meer wielerfans bij. Ook zij kijken de straat in. Mompelen wat en draaien om. Jammer. Indurain is vertrokken.

Maar wij hebben gezien waar de auto heen reed. We kijken elkaar aan en zetten dan de achtervolging in. We lopen richting afslag, in een goede draf. We sporten allebei veel, dus dit maakt ons niet uit. Die Indurain mag zijn auto in Brussel parkeren. Hij krijgt ons niet klein, we halen hem wel in.

Aan het einde van de weg zijn we het spoor bijster. We kijken een zijstraat in. Zien we daar aan het einde van de weg een tankstation? Het zou natuurlijk kunnen dat hij zich daar omkleedt?

We zetten het weer op een lopen. Het is een pure gok. Overbruggen zeker weer 500 meter. Als we het tankstation naderen zien we een auto staan. Een Banesto-auto! We lopen achter de auto langs. Het portier aan de bijrijderskant staat open.

Daar zit hij. De koning van Navarra. We staan op twee meter van hem. Indurain zit op de bijrijderstoel, met zijn benen naar buiten. Met een handdoek dept hij zijn gezicht af. Het duurt allemaal maar een paar seconden maar we voelen ons wel wat opgelaten. We zeggen niets, we bewegen niet, we staan daar maar.

Ook Indurain heeft nog geen sjoege gegeven. Hij is kennelijk gewend aan fans die hem wezenloos staan aan te gapen.

Hé daar komt de mevrouw van het tankstation aangelopen. Zij heeft kennelijk in de gaten wie er voor haar pomp staat. Ze reikt Indurain een petje van de oliefirma aan. Of hij daar even een krabbel op wil zetten.

Indurain drinkt wat en pakt dan achter zijn rug een Banestotruitje. Om de trui over zijn hoofd aan te trekken doet hij zij petje af.

Hij kijkt ons aan met zijn trouwe donkere hondenogen. Zijn arm reikt zich uit naar ons. Wij doen niets. Kijken gebiologeerd naar zijn arm. In de hand die aan de arm zit, zit een Banestopetje en datzelfde petje zat een fractie eerder op het zwarte haar van Indurain.

Indurain maakt een hoofdknikje alsof hij wil zeggen: “Het is goed jongens”. Mijn broer doet een stap naar voren en pakt het petje aan. Een nat bezweet inrijd-tijdrit-petje van Miguel Indurain.

“Senk joe,” brengt mijn broertje uit. Ik schakel snel over op mijn beste Spaans en pers er een welgemeend gracias uit. Indurain heeft een lichte glimlach op zijn gezicht. Zei hij nu echt “De nada”?

De begeleider – ik heb geen idee of dit nu Ecchevari, de ploegleider, is, of een of andere knecht van de Spaanse ploeg – heeft twee blikjes cola en een watertje gehaald bij het tankstation. Hij loopt voor ons langs. Ook van hem krijgen we een knikje.

Indurain zit inmiddels op zijn plek. Hij trekt het portier dicht. De auto maakt vaart. We maken nog een wuifgebaar. De stille van Pamplona ziet het niet meer, of heeft geen trek nog meer energie te verspillen door zijn hand op te steken. Het maakt ons niet uit, de nada, wij hebben zijn petje. Het petje van Indurain.

Maurice Beerthuyzen