Mark de Bruijns fietsWanneer ben je een wielrenner? Mag ik mezelf zo noemen?

Een mens kan zichzelf krankzinnig piekeren om minder. Journalist ja, dat is een vrije titel, maar wielrenner toch niet. Ook al was zijn status nog nooit minder waard.

Geen betere plek om je eigen wielerleven eens te evalueren dan op de flanken van de Ventoux.

Daar is geen tijd voor onnozele vragen. De berg snijdt de adem af, dwingt tot korte antwoorden.

De essentie graag en anders afstappen. In dat geval zal ik er nooit meer eentje worden.

Welbeschouwd rijden hier helemaal geen wielrenners. Een wielrenner kóerst, die zwoegt zich geen weg omhoog bij gebrek aan een betere dagbesteding. Die overschatte Franse keuken nog een kans geven, om wat te noemen. Of slenteren langs middeleeuwse kitsch, weer zo’n dorp met dichte luiken op een heuvel. Op een winderig terras zitten desnoods, je afvragen wie er meer lamlendigheid uitstraalt: de local hier of de toerist.

Voor de echte wielrenner is dat bijzaak, is al het andere bijzaak. Einde discussie zou je zeggen.

Droom rustig verder, de klim zal weldra je nietigheid nog eens onderstrepen, jij wannabe.

In Frankrijk, daar is nog een simpel onderscheid te maken. Twee categorieën: echte wielrenners, al kom je die in je vakantielandschap nooit tegen. En de pre-pensionado’s met verfletste fluoriserende kleuren uit een vorige eeuw, centenbak half open. Meestal kijken ze alsof ze aan het poepen zijn.

Die variant op het wielrenner-zijn bewijst dat Frankrijk allang geen wielerland meer is, dit terzijde.

Ik mag niet afdwalen nu de echte klimkilometers naderen, ik moet de focus bewaren, iets onvoorstelbaars doen. Al is het maar die definitie herformuleren op 1912 meter hoogte.

Was het wielerlandschap maar zo overzichtelijk als in Frankrijk.

Maar in landen met een nog wél levende wielercultuur (niet te verwarren met geleverde prestaties) heb je behalve wedstrijdrijders ook nog liefhebbers met ambities. Serieuze stoempers die nog serieuze prestaties leveren ook. Al rijden ze hun rondjes in niemandsland, in het schemergebied tussen de mooiweerrijders en echte coureurs.

Dat soort rijdt hier niet omhoog met een rugzakje. Het daalt ook niet af met jasjes die meer wind vangen dan een zesmaster op volle zee. Hun status is vaag, ik kom er maar eentje tegen vandaag.

En mezelf, een flauwe woordspeling die de ernst van deze kwestie niet verdoezelen mag.

Ze genieten van die sportieve wanorde, dat wel. Kandidaat-wielrenners bestaan bij de gratie van het zich niet in een hokje willen laten duwen. Al wensen ze allemaal hetzelfde: wielrenner zijn, desnoods even, liefst op zo’n dag als deze.

Het is hoog tijd voor duidelijkheid. Al is dit dictaat even arbitrair als vergezocht.

Het dient ook pas in de tweede plaats om duidelijkheid te krijgen op onze wegen. Primair is het een rechtvaardiging voor mijn eigen ondefinieerbare wielerstatus. Ik wil geen fietstoerist zijn, of erger nog, tourfietser.

Als mensen me vragen of ik lekker gefietst heb verbeter ik ze graag. Dan zeg ik dat ik aan wielrennen doe. Verwar deze regels vooral niet met de veelbesproken ethische code van Herman Chevrolet, die ik trouwens gaarne onderschrijf. Dit is geen mode-voorschrift maar een wetsvoorstel.

Het schreeuwt om aanvulling en de volgorde is willekeurig.

De Wielrenner:

# Mag dan niet altijd een wedstrijdlicentie hebben, hij heeft weleens een koersje gereden. Al was het maar een journalistenkampioenschap of een cyclo.

# Is actief op zoek naar elementen die hem tot waanzin kunnen drijven. Zie ook: pijn.

# Weigert om structureel snelheden te rijden die onder de 10 km p/u liggen. Onderschrijft daarmee ook dat klimmen de essentie is van zijn sport.

# Hij zal dus mijn uitzicht bergop niet verstoren met zijn gehannes.

Het staat hem vrij dat wél te doen natuurlijk. Desnoods geniet hij van het uitzicht onderweg.

Maar hij schaft dan een fiets aan met een triple, doet afstand van dit dictaat. Hangt om dat nog eens te onderstrepen zo’n tasje onder zijn zadel waar de complete weekendboodschappen in passen.

Zijn medeweggebruiker weet voortaan direct dat deze racefiets louter een vervoersmiddel is, geen vehikel om ambities mee te verwezenlijken. Iedereen blij.

# Hij laat het rijden van tochten voor het goede doel over aan anderen. Het herhaaldelijk beklimmen van een berg tegen nare aandoeningen, dat heeft met wielrennen niks te maken. Sympathieke types hoor, zonder de narcistische trekjes van een echte sporter. Ze hebben zeker aanleg ook voor het element van de waanzin, maar ik moet streng zijn. We geven ze hun eigen geuzennaam de volgende keer. Wielrennen kent geen specifiek doel, zeker geen goed doel en het is al helemaal niet bedoeld als emotietelevisie.

# Hij traint. In godsnaam. Minstens vijfduizend kilometer per jaar. En hij zeurt niet dat het tijd kost, die maakt hij gewoon.

# Kent pijn. Laat zich gerust eens aanrijden. Vliegt uit een bocht, denkt immers te dalen als een wielrenner. Koestert zijn littekens. Kotst over de reling van een brug. Laat desnoods een tandwiel tatoeëren op zijn pasgeboren baby. Het kan me niet schelen, als het maar pijn doet.

Geen lichte vorm van uitputting of een tamelijk hoge hartslag. Nee, rotte rauwe schmerz, pas dan kan echte liefde zich openbaren. En aanhangers van geformaliseerde ontgroeningsrituelen trouwens, zoek een andere sport.

Mont VentouxKut. Is dit mijn kleinste verzet al? Ondanks geduw op de rechter remgreep wil mijn versnellingsapparaat niet verder terug. Het lijkt hatelijk terug te kraken: je wilde toch een wielrenner zijn? Met die buiscommandeurs van vroeger wierp je een blik omlaag en zag je dat je niet kleiner kon. Met een triple kun je dit moment uitstellen, maar dat mag dus ook al niet.

Het is een spaarzame mooie dag in de Provence, dit late voorjaar.

En dus rijd ik omhoog omringd door die fietsers die wielrenner willen zijn voor één dag, gelukszoekers. De meesten zullen van die algehele identiteitscrisis geen last hebben, hooguit een midlifecrisis. Maar wel met een triple.

Ik sluit ze rancuneus uit. Maak je eigen dictaat.

Zie, daar komt hun Gea voorbij rijden in de dampende turbodiesel. Ook zij had er beter aan gedaan wat te slenteren langs brocante-zaakjes met nog meer vergane glorie. Twee snelle gedachtes, ik ben ze een bocht later weer kwijt vrees ik: de geur van oververhitte koppelingsplaten, die ga ik weer een jaar lang missen.

En: ik zou mezelf toch niet superieur wanen aan degenen die ik inhaal? Een wielrenner mag misselijk worden van zichzelf.

Lotgenoten die zich optrekken aan elkaars leed. Niemand hier die zich na de eerste scherpe bocht in Saint Estève nog afvraagt of die zich wielrenner mag noemen. Niemand die vandaag nog een tandje bijschakelt ook. Ben ik puriteinser dan de rest als ik het wel doe, of alleen pathetischer?

# De wielrenner groet de andere wielrenner alleen als die behoefte spontaan ontstaat.

# Hij scheert zijn benen of juist niet. Hij zoekt een dieperliggende vorm van vrijheid die zich niet laat leiden door esthetiek. Het gaat niet om uiterlijk vertoon, maar om innerlijke drang.

# Hij vergeet dus ook zijn tellertje(s), rijdt op gevoel.

Gaat niet via apps op zijn gsm terugzoeken welke ene kilometer hij wél boven de dertig reed.

Hij weet dat de focus op die domme dertig-grens een tourrijders-ding is. Liever rijdt hij eens een stukje veertig, gewoon voor het gevoel.

# Zelfs al voldoet hij niet glansrijk aan deze criteria, hij kijkt koers. Altijd. Als een luie donder.

Hij vertelt zijn eveneens zoekende lotgenoten dat de Tour een overschatte wedstrijd is. Kijkt liever de Ronde van Oostenrijk, maar ook die sprint in Houthalen-Helchteren staat hem nog op het netvlies. Maar hij noemt het obscure niet obscuur omdat hij dan denkt ineens ergens bij te horen.

Hij is vóór alles een liefhebber. Zoekt naar creatieve manieren om daar uiting aan te geven, al is het maar het beklimmen van de Mont Ventoux. De laatste kilometer voor Chalet-Reynard is helemaal niet zo zwaar als ik dacht. Onthouden. Hier liggen secónden te grabbel. En in die vlakke brede bocht zo moet ik niet bijkomen maar juist doortrappen.

Dan moet ik bergop in de remmen. Er staan drie betonblokken op de weg, met evenveel onvermurwbare mannen ervoor. De berg is dicht. Er zijn filmopnames. Zelf vind ik het argument van de laatste vakantiedag en het heilige moeten best sterk.

Die man niet.

Even aarzel ik. Ik zou hem nog kunnen uitleggen dat hij niet zomaar een zwoeger terugstuurt, maar een wielrenner. Dan draai ik zwijgend om, de afdaling in terug naar Bédoin. Zonder jasje.

Mark de Bruijn