Ik heb als kind van expats een paar jaar in het buitenland vertoefd. Terugkijkend is het een verrijking van mijn wereldbeeld. Als scholier leerde ik ook een andere les. De harde regels die kennelijk gelden voor een outcast in een kleine gemeenschap. De nare herinneringen aan de bekrompenheid, het erbuiten vallen, aan de heimelijke pesterijen of somstijds zelfs onverholen brandmerkerij (“De Hollander heeft dat gedaan / gezegd”) slijten schijnbaar met de jaren. De haat – liefde die ik koester voor dorp en streek is altijd gebleven.

Onlangs was ik in mijn eigen woonplaats te gast op een zeer geanimeerde borrel en raakte aan de bar (where else?!) aan de praat met een vreemde, wiens tongval ik onmiddellijk herkende. Ook al deed hij zijn best en was het accent weggemoffeld onder best aardig Algemeen Beschaafd Brabants. De alarmbellen uit mijn jeugd deden direct hun werk. De identificatie leverde direct een gezamenlijke taalomschakeling op (de genen hebben me opgezadeld met een talent voor talen en dialecten) en een bruggetje op naar een wederzijdse liefhebberij: die voor de koers. En niet alleen dat: mijn gespreksgenoot bleek dorpsgenoot van een wel zeer gekend oud-profcoureur. Hoe gekend precies? Hou het er maar op dat als deze wielrenner als Vlaming geboren was, hij een vast een plekje had in het koerswalhalla der Flandriens. Dezelfde gebeeldhouwde kop, dezelfde wilskracht, en die gruwelijke onverzettelijkheid. Plus: een palmares waar weinigen op kunnen bogen en waarop zowel klassiekers prijken als etappe-overwinningen in grote rondes.

Als puber had ik ooit het genoegen om bij Hem aan een tafeltje te zetelen. Alsof ik bij de Heilige Drievuldigheid zelve aanschoof, zo knikten mijn knieën. Het was zomaar een tussenstop tijdens een lange autorit. Tanken, sanitair bezoekje, even wat drinken. Het was druk in het établissement maar mijn vader spotte twee vrije stoelen aan de tafel van een wielerploeg (een deel ervan althans – ik herkende de vier mannen meteen). Onder lichte dwang van Pelgrim senior (“nee pap, niet doen, niet dáár”) nam ik besmuikt plaats. Meer dan een binnensmonds keelgeluid ter begroeting kreeg ik er niet uit. Mijn vader, die goed zijn talen sprak, ging direct vooruitblikken met de mannen. Onderweg naar Gent voor Gent – Wevelgem, constateerde hij. Hoe de benen waren? Hoe de kansen lagen? Ik kon alleen half verdoofd toekijken en luisteren. Als 12-jarige bij een paar wielertoppers aan tafel was blijkbaar too much voor mijn jongere ik.
Terug naar de borrel. Mijn receptiegenoot kende Hem goed, heel goed. Hoewel een paar jaar jonger dan zijn fietsende plaatsgenoot, kon hij uit eerste hand verhalen over Zijn jonge jaren, het uitzonderlijke talent, het bijzondere karakter (als tiener al geen twijfel mogelijk dat Hij all the way zou gaan) en hoe Hij altijd en onvervreemdbaar zichzelf bleef. Dat als-ie was doorgegaan met voetballen (want ook dát kon-ie geweldig goed) Hij ongetwijfeld topclub-waardig was. Het werd een geanimeerd gesprek.

Dat wil zeggen: tot het moment dat ik me bekend maakte als wielerblogger. Dat was niet de bedoeling. Enig aandringen hielp niet. Jaren geleden had de oud-kampioen zich vanuit het publieke bestaan teruggetrokken in de anonimiteit, na zijn loopbaan als coureur en daarna als directeur sportif. Uit Zijn dorp was Hij sowieso nooit weggeweest; het einde van zijn loopbaan als ploegleider luidde een zelfverkozen ballingschap in. Hij was er klaar mee, de spotlights. En op het dorp was Hij gewoon één van hen. Niet die beroemdheid. In het dorp begreep men dat. Aanstellerij, dikdoenerij en ruimte voor pottenkijkers, dat zit niet in de volksaard. Het is het soort van collectieve, ongeschreven stilzwijgen dat zo’n kleine gemeenschap kennelijk zelf kan kiezen en vasthouden.

Ik bleef met louter vragen achter. Fietst-ie nog wel eens? Praat-ie over the good old days? Is-ie hobbyboer geworden? Heeft-ie weet van lijken in de kast van zijn voormalige ploegen? Wat vindt-ie van de huidige generatie coureurs?

Dat moest ik hem zelf maar gaan vragen, luidde het antwoord. “Wat hij doet of ons vertelt in het dorp, dat is niet voor buitenstaanders bestemd”. Gevolgd door een nare stilte. Het schijnt dat-ie met regelmaat verschijnt bij de plaatselijke voetbalclub. En zich één keer per jaar als gast vertoont bij één van de voorjaarsklassiekers, maar dan buiten de picture. Maar nogmaals: van mij heb je het niet.

Barend Pelgrim
Laatste berichten van Barend Pelgrim (alles zien)