Een zondagochtend in oktober, bijna 33 jaar geleden. Mijn vader reist af naar het WK in Valkenburg. Ik ben net vijf, en mag niet mee. Te gevaarlijk, zegt papa. Ik geloof hem.

Jan Raas wordt wereldkampioen, tot grote vreugde van de tienduizenden fans die zich op de Cauberg hebben verzameld. En tot grote vreugde van mijn vader, getuige zijn gebalde vuist en oerkreet als hij ’s avonds terugkeert.

De reden van die blijdschap? Niet zozeer de winst van Raas – met de stugge Zeeuw hebben wij thuis niet veel op. Nee, het is vooral de nederlaag van Bernard Hinault die mijn vader plezier doet. De Breton is ‘een arrogante kwast’. Daarbij: Hinault zit Joop Zoetemelk dwars in de Tour.

En Joop, daar hebben wij thuis wel wat mee.

‘Weet je wat het mooiste is?’, glundert mijn vader, die inmiddels met een pilsje op de bank zit. ‘Die stomme Hinault kreeg voor mijn neus een lekke band. En niemand deed iets om hem te helpen.’

Mijn vader grinnikt. Zijn zoontje snikt zachtjes.

Deze zomer heb ik op Alpe d’Huez een Renault-petje gevangen, gegooid door zo’n karavaan-auto-meisje. Sindsdien ben ik voor Ienoo. We hebben zelfs een levensgroot spandoek voor ‘m gemaakt. En nu dit?

Boos roep ik: ‘Maar pap, waarom had je je bandenplakspullen niet bij je?’ en ren huilend naar mijn kamer. Met mijn Renault-petje over mijn ogen, kruip ik diep onder de dekens. Ik neem me voor om nooit, echt nooit meer, zonder bandenplaksetje naar de koers te gaan.

Tot op de dag van vandaag houd ik me daar aan.

Ook deze zondag ben ik er weer bij, op de Cauberg. Mét mijn vader, een plakkertje, een tube lijm en drie bandenlichters.

Maar als ik eerlijk ben: ik zou niet weten wiens band ik zou willen plakken. En dat vind ik best erg.

Sander Peters
Laatste berichten van Sander Peters (alles zien)