Taartje“Het kan niet elke dag feest zijn”, zei mijn neefje van drie onlangs. We aten taart. De volgende dag was ik jarig en zouden we weer taart eten. “Het is wel iedere dag feest”, probeerde ik nog, maar het neefje hield vast aan het gezegde dat hij pas had geleerd: “het kan niet iedere dag feest zijn.”

Bestaat dit gezegde eigenlijk ook in andere landen? Of kent alleen het calvinistische Nederland de gedachte dat het niet iedere dag feest kan zijn? Een uitdrukking die er al op jonge leeftijd bij de Nederlanders wordt ingepompt. Je mag een keer per jaar jarig zijn, maar dat is het dan ook wel.

Daar denken ze in de landen rond de Middellandse Zee anders over. Elke dag siësta, elke dag fiësta. Volop van het leven genieten zolang het kan. Goed, er zijn dan ook mindere tijden, dat je de hand moet ophouden en hopen dat die zuinige Nederlanders en Duitsers, die liever geld sparen dan uitgeven, je komen helpen. Maar zo zijn die calvinisten ook wel weer, uiteindelijk komen ze toch over de brug al was het maar om hun eigen belangen veilig te stellen.

In het peloton weten ze dit al jaren. Het is toch weer die ene zuinige Zwitser die iedereen in de klassiekers moet bijhalen, het zijn de saaie Luxemburgers die hun team op kop zetten of de Rabo’s gaan gezamenlijk aan de bak om een vijfde plek veilig te stellen. In hun wiel zit een Spanjaard te genieten van zijn komende winst en loeren Italianen op een gemakkelijk kansje. Davide Rebellin en Filippo Pozzato hebben er het gros van hun overwinningen aan te danken.

Oscar Freire heeft zijn ploeggenoten proberen te laten zien dat je dankzij het werk van anderen zelf heel veel kan winnen. Maar het gaat er niet in bij de Nederlanders. Je kunt niet anderen het werk op laten knappen en zelf profiteren. Werken moeten we, aanvallen en dan maar in schoonheid sterven. We doen het op onze manier of we doen het niet. Net als met het voetbal. Liever een WK verliezen met prachtig totaalvoetbal, dan een WK verliezen met saai, effectief voetbal.

Thomas Dekker

Thomas Dekker

Dat het niet elke dag feest kan zijn, heeft Thomas Dekker nooit begrepen. Met zijn Porsche, zijn zijden trainingsbroek en zijn gebruinde hoofd. Je wordt niet bruin van drie uur lang in de motregen tegen de Posbank opfietsen, op een boterham met pindakaas. Vraag het Robert Gesink maar. Thomas Dekker traint net zo hard als de andere Nederlanders, maar wil daarnaast ook genieten. Als het iedere dag feest is, loopt het soms uit de hand, en mag je een tijdje niet fietsen vanwege feestverhogende middelen. Vraag het Thomas Dekker maar.

Ik mis Thomas Dekker helemaal niet. Straks moet hij tegen zijn karakter in zijn ‘het kan niet elke dag feest zijn’-gezicht trekken om te laten zien dat hij is veranderd. En dan misschien ook nog eens in een buitenlandse ploeg vol zwierige katholieke Spanjaarden en Italianen. Tegelijkertijd vliegen de sobere Nederlanders Kruiswijk, Mollema, Ruijgh en Poels de bergen op. In zo’n omgeving mis ik Thomas Dekker niet. Nu wil ik saaie Nederlanders zien winnen, zoals Theunisse, Rooks, Nijdam en Joop. Zwijgzame stoempers. We denken dat we flamboyante renners willen, zoals Bettini, Cipollini en Vandenbroucke. Maar we denken ook dat we die mooie Porsche willen en altijd op vakantie. Uiteindelijk zorgt dat toch voor een hoop gedoe en vliegt die auto uit de bocht, daar gaan onze zuurverdiende calvinistische centen, en dan weten we het weer: het kan niet elke dag feest zijn.

Alex van der Hulst