Hij móet het wiel houden. Er mag geen gat vallen, nog geen piepklein gaatje. Als hij de rol lost, volgt het noodlot. Dan waait hij uit de slipstream met duizelingwekkende snelheid en smakt de turbulentie hem tegen het beton. Als het nu misgaat komt de dood zijn afspraak met José Meiffret toch na.

19 juli 1962, Freiburg, West-Duitsland. Een Autobahn is vrijgemaakt van verkeer voor een bijzondere gebeurtenis. Enkele toeschouwers langs de vangrail zien een man op een fiets achter een auto draven.
Het is Fransman José Meiffret en hij heeft een briefje in de achterzak van zijn trui:

Indien ik bij een ongeval om het leven kom, dan smeek ik u; heb met mij geen medelijden. Ik ben een arme man, alleen op de wereld vanaf mijn elfde. Ik leed zoveel dat de dood mij geen angst inboezemt. Deze recordpoging dient om mijn leven zin te geven. Als artsen niets meer voor mij kunnen doen, brengt u me dan naar mijn laatste rustplaats. De plek waar ik viel.

José Meiffret wordt omhuld door een windscherm en rijdt op een vreemde fiets. Alsof zijn fiets drie wielen heeft, zo groot is z’n kettingblad. De letters van zijn naam passen met gemak in de gekartelde, metalen cirkel. M E I F F R E T. Liefst 130 scherpe tanden glimmen, klaar om zich vast te bijten in zijn benen. Hier, op de betonplaten van de brede, aflopende Autobahn, is zijn afspraak met de dood. José is vastbesloten zichzelf voorbij te streven. Hij moet dit doen.
Wat zou hij anders moeten?

In 1913 wordt hij geboren aan de Azuurkust, in Boulouris bij St. Raphaël. Al vroeg is hij alleen op de wereld, tot de dag waarop een ongeluk hem geluk brengt. Een bestuurder die het jonge weeskind van de weg rijdt, vergoedt de schade met een fonkelnieuwe fiets. Het moment lijkt Meiffrets leven voorgoed te tekenen. Kleine José is niet langer alleen, zijn nieuwe fiets is altijd in zijn nabijheid. Het ongeluk trouwens ook. Hij valt tijdens zijn leven zo vaak dat de deuken zijn gezicht sieren.

Hij zet een pothelm op en gespt de riempjes vast. Dan komt een motor langszij om José op gang te duwen. Een fiets met een ring van 130 tandjes vanuit stilstand op gang trappen, dat lukt immers geen mens.

Ook op de fiets blijft hij een weeskind; wedstrijden rijden in een peloton renners is niets voor Meiffret. Henri Desgranges suggereerde het eens achter de auto te proberen. Duivelse Desgranges, scheppper van het monster dat weerloze renners drie weken door Frankrijk laat fietsen…. Meiffret laat zich overhalen en wordt artiest in het circus van de snelheidsduivel. Zijn act is het stayeren achter een windscherm met de afbeelding van een schedel boven twee gekruiste botten. Dezelfde afbeelding als op zijn trui. Voor Meiffret spreekt het vanzelf dat de hij de dood op zijn lichaam draagt.

Tachtig kilometer per uur op de teller, het sein voor José om de Motard te bedanken voor bewezen diensten. Hij rijdt nu even helemaal alleen met zijn monsterverzet van 130×15. Dan verschijnt de pijlsnelle, futuristische Mercedes die hem naar zijn doel moet leiden. Achter het stuur zit zijn beul die door een speakersysteem en een camera contact kan houden met Meiffret. De slipstream wordt gemaakt, het monster gromt tevreden en lacht zijn 130 tanden bloot. José moet zich handhaven in het veilige vacuüm van het scherm. Het rijdende windscherm dat zoveel voorpagina’s zal sieren.

Éen misstap is fataal. Dit is zijn rendez-vous avec la Mort.

100 kilometer per uur.

125 kilometer per uur.

José had in het verleden al zo vaak afgesproken. Maar hoe hard hij reed, en hoe hard hij ook viel; nooit kwam de dood opdagen. Ook niet toen hij in 1952 op het circuit van Montlhery (F) met 130 kilometer per uur ten val kwam. De gapende gaten tussen de betonnen platen van het vervallen circuit bleken groot genoeg om zijn wielen te verschalken. Hij vloog door de lucht en rolde tientallen meters over de grond. Zijn botten werden van de betonnen piste weggedragen en zijn bloedplas opgedweild. Drie officials droegen Meiffret, één official zijn fiets.

De dood liet hem in Montlhery wachten en stuurde vijf schedelfracturen. De grootste deuk aan de linkerkant van zijn schedel is een blijvende herinnering aan de betonnen baan.

150 kilometer per uur.

Allez Allez!’, roept hij in zijn microfoon naar de bestuurder voor hem.

170 kilometer per uur.

Om oververhitting te voorkomen rijdt hij met houten velgen. Het frame is op diverse plekken extra verstevigd en zijn voorwiel is kleiner dan het achterwiel. Aan alles is gedacht.

180. Meiffret vliegt over het vlakke beton.

190 kilometer per uur. Zelfs de Mercedes reed nog nooit zo snel.

Alles regelde hij vast voor het geval dat hij de dood zou treffen. Veel werk was dat niet voor een arme man alleen op de wereld. Levend wilde hij niemand tot last zijn, dood evenmin. Ce qui compte, c’est d’embêter personne, meme mort.

200 kilometer per uur.
Record.
204.73 kilometer per uur, om precies te zijn.

De fiets komt tot stilstand en de bestuurder van de Mercedes kruipt door de vleugeldeuren naar buiten. Hij laat voor het eerst een voorzichtige glimlach zien. Er volgt een korte omhelzing met de kersverse recordhouder.

Dan vist José het briefje uit de achterzak van zijn trui, verfrommelt het en werpt het achteloos weg.

In 1983 overlijdt Meiffret. Hij is zeventig jaar oud geworden. Zijn absolute Wereldsnelheidsrecord fietsen wordt vijf jaar na zijn overlijden voor het eerst verbroken door Fred ‘268’ Rompelberg.

Dit verhaal is gebaseerd op het uitgebreide artikel ‘Date with death ‘dat journalist  L. Graves in 1965 schreef voor Bicycling Magazine. José Meiffret – zelf journalist – schreef ook over zijn recordpogingen en wint in datzelfde jaar twee prestigieuze prijzen met zijn boek ‘Mes rendezvous avec la mort’.

 

Martijn Sargentini