“’t Gaat nog niet simpel zijn”, glimlacht een oudere man. Een rijpe zestiger, schat ik eerst, maar wellicht is hij een frisse zeventiger, denk ik later. Hij rijdt op een bijzondere fiets: een in turquoise en geel gelakt koersframe van Chesini van twintig jaar oud, met een kort, recht stuurtje en het zadel van een stadsfiets. Hij zit bijna rechtop. Zijn zwarte tenue is stijlvol, want met bijpassende pet, maar gewaagd, want hij draagt geen helm.

We hebben de eerste honderden meters achter de rug van de Roger De Vlaeminck Classic ook wel de Parijs-Roubaix van het Meetjesland genoemd. Start en aankomst vinden plaats in Eeklo, waar de roots van De Vlaeminck liggen. Monsieur Paris-Roubaix rijdt de toertocht van zeventig kilometer mee, vlak voor ons zelfs, schouder aan schouder met Frank Hoste, de nog altijd haarscherp gespierde winnaar van de groene trui in de Ronde van Frankrijk van 1984. Ze fietsen vaak samen, maar de laatste tijd minder. Hoste is te jong voor hem geworden, beweert De Vlaeminck.

“Los uit de klos”

De gesprekken tussen de andere wielertoeristen stokken snel of ratelen als vanzelf. Sommigen genieten in stilte, anderen grappen en keuvelen erop los.

Jawadde, hoeveel truien heb jíj aan?!”

Gelach.

“Schitterend ritje, hé?”, grijns ik naar een oudere man die naast mij is komen fietsen.

“Ja, zeker voor mij”, zegt hij. “Ik heb Parkinson.”

Oh…

“Als je dat bij de dokter te horen krijgt, ben je daarna toch wel een half uurtje sprakeloos, hoor. Maar zolang ik kan, blijf ik fietsen. Morgen ga ik met mijn vrouw naar de kust om weer te fietsen. Niet op een elektrische, hé, maar los uit de klos! In de zetel zitten, daar heeft je gezondheid ook niets aan, hé. Ik heb altijd al veel gesport, zie je. Ik heb vroeger twee keer Parijs-Eeklo gereden. Met de trein naar ginder en dan met de fiets terug. 350 kilometer. Op één dag. Maar dat kan je alleen doen als je in de fleur van je leven bent, hé”, glimlacht hij.

“Ge moet douwen”

We naderen een nieuwe kasseistrook. De Vlaeminck rijdt links over het effen randje naast de stenen. De strakke rechte lijn die hij met gemak aanhoudt, verraadt nog altijd vakmanschap. Maar hij rijdt niet graag meer op kasseien. De eerste eenvoudige dorpse strook had hij daarom ook al via de stoep ontweken. Al kan het ook gewoon een daad van tegendraadsheid zijn geweest – je weet met De Vlaeminck nooit. Ook zijn tegenstanders zand in de ogen strooien was hem niet vreemd tijdens zijn rijke wielercarrière, altijd op zoek naar winst. Zijn blauw-rood gestreepte petje heeft hij achterstevoren aan. Op de klep in zijn nek staat in grote rode letters Le Gitan.

De zon heeft inmiddels de ochtendnevel verdreven en het pelotonnetje – een man en vrouw of dertig – slingert over de dijken van het Meetjesland richting Nederlandse grens en Philippine en IJzendijke.

De oudere man met het Chesini-frame rijdt net als bij de vorige stroken ook aan de Timmermansweg gezwind voorop. Dat hij goed over de kasseien rijdt, werp ik bij het verlaten ervan op.

Ge moet douwen, hé!”, grijnst hij.

Ik kijk om waar De Vlaeminck zit. Hij is nog aan de strook bezig, op zijn gemak als laatste in de rij, uit het zicht van iedereen. Het tempo tijdens de rit, die door wielerclub De Vlaamse Grimpeur wordt georganiseerd, ligt rond de 27 km/u, maar schiet op de kasseien naar boven de 30 km/u, om daarna even terug te zakken om iedereen weer te laten bijsluiten.

Bij het verlaten van een dijk waar we langs een paar vrij rondlopende schapen laveerden en over roosters denderden, rijdt De Vlaeminck ineens naast mij. Hij herkent mij – ik interviewde hem onder andere voor mijn boek Parijs-Roubaix, de sterkste verhalen over de kasseienklassieker – maar stelt dezelfde openingsvraag als de vorige drie keren dat ik hem sprak: “Vanwaar zijde gij?” En vertelt wat hij al eerder vertelde: dat hij kasseien niet leuk meer vindt om over te koersen en dat zijn fiets nu een mountainbike met dunne banden is omdat een racemodel hem een veel te pijnlijke nek en rug oplevert. Hij fietst wel nog, maar niet met een hoge hartslag en ook niet in de regen. Naar zijn bandendruk heeft hij met het oog op de kasseien van vandaag niet meer omgekeken. “Ik kuis mijn fiets zelfs niet meer”, blaast hij. Hij straalt een zweem van berusting uit. Een paar dagen geleden werd hij 71.

“Goh, weeral stenen”

“Waar staat de verbrandingsoven van Balgerhoeke?”, roept De Vlaeminck even later plots naar de renners om zich heen, op zoek naar een herkenningspunt dat het einde van de rit dichterbij brengt. We naderen een haakse bocht naar het laatste korte stukje kasseien.

Roger zucht nog eens.

“Goh, weeral stenen, vent! Ik …”

… de rest van wat hij zegt, ontgaat mij. Roger heeft net voor het opdraaien even tegen mijn schouder geleund, waardoor hij tussen twee renners door sneller de bocht in kon duiken. Zeker zes plaatsen voor mij rijdt hij inmiddels. Het is nog maar een paar kilometer nu. We slaan de smalle asfaltweg langs het kanaaltje richting Eeklo in. Zal er om de eerste plaats gereden worden? Bijna achteloos schuift Monsieur Paris-Roubaix naar voren.

Raoul De Groote