135679697014571JohanvandeVelde1986Met mijn rechterwijsvinger duwde ik Johan van der Velde over het randje de diepte in. Hij was afschuwelijk verminkt; zijn linkerarm bungelde gescheiden van zijn romp aan het stuur van zijn fiets. Gespannen nam ik de omgeving in me op; had iemand het gezien? Zomaar opeens was de Fransman Pelier de enige koploper in koers. De overgebleven renners reden, onder de zwoele blik van een blonde vrouw met zand op haar glimmende borsten, verder richting de bierglazenverzameling. Alsof er niks was gebeurd, alsof er zojuist geen verschrikkelijk drama had plaatsgevonden. De Tour wachtte duidelijk op niemand. Een zachte plof; de man in het geel had de vloerplint in de diepte bereikt. J. Van der Velde Abandon, de gele trui was uit koers. Even verderop kraakte de trap. Met ingehouden adem luisterde ik naar de wegstervende voetstappen. Daarna keerde de stilte weer.

Het was 8 juli 1986 en ik stond op de slaapkamer van mijn neef Gijs, de grote broer van Rik waar ik een paar dagen logeerde. Streng verboden terrein, maar de aantrekkingskracht van de verzameling miniatuurwielrenners in de kast, was sterker dan mijn angst. Een geel poppetje dat ergens in het midden stond, werd Johan van der Velde. Een paar uur eerder had ik gezien hoe de Brabander de etappe van Evreux naar Villers-sur-Mer op zijn naam had geschreven. Als bonus had hij ook nog eens de gele trui gegrepen. Het was het resultaat van een lange vlucht met de Fransman Pelier die eigenlijk rekende op de ritwinst; een eerlijke verdeling van de buit. Helaas voor hem had Van der Velde daar geen boodschap aan en stond de Fransman aan het einde van de dag zwaar verongelijkt met lege handen. Ik zocht een poppetje dat voor de schlemiel van de dag door kon gaan en plaatste hem in het wiel van de kersverse klassementsleider. In de eindspurt ging het mis, ik deed het te ruw en het slachtoffer verdween achter de kast. Gijs mocht absoluut niet zien dat ik aan zijn spullen had gezeten.

Gijs was 16 jaar, stoer en breed, rookte stiekem en deed al vakantiewerk. Ooit was hij wielrenner geweest, maar zijn luiigheid had hem genekt. Bovendien had hij geen greintje aanleg. In de hoek van de kamer, die hij zelf altijd iets van my krip noemde, stond een onopgemaakt bed. Daarboven hingen, met punaises op de schuine wand gedrukt, posters van wielrenners en halfnaakte vrouwen. Boven het hoofdeinde gleed Jan Raas met gebalde vuist een finish over. Daarnaast reed Joop Zoetemelk in zijn gele trui met een verband om zijn arm over de bergen. Even verderop een poster van de inmiddels verdwenen Raleighploeg. Johan van der Velde stond rechts bovenaan. Hij stond er maar een beetje treurig bij met zijn doorgezakte schouders. Peter Post stond kaarsrecht overeind en keek me indringend aan. Alsof hij me doorhad. Een kleine 30 centimeter verder keek Madonna brutaal de wereld in. Door het half geopende raam drongen de geluiden van de straat de kamer binnen. Passerende auto’s, een hond en de opgewonden stemmen van de jongetjes uit de buurt die toerdefransje aan het spelen waren. Ze hadden ruzie; iedereen wilde opeens Johan van der Velde zijn.

’s Avonds keken we televisie. Eerst Te land, ter zee en in de lucht, mijn lievelingsprogramma. Het voorval met de verminkte Van der Velde was ik alweer vergeten. Totdat er een man in een geel shirt te water fietste en bijna verdronk. Daarna keken we naar Derrick. We kregen er chippies bij in een koffiefilterzakje. “Mooi he, dat misdaden altijd worden opgelost. Dat tuig gaat altijd terug naar de plek waar ze de moord hebben gepleegd. Let maar op!” zei mijn oom die overal verstand van had. ’s Middags had hij nog beweerd dat Pelier een domme klojo was om zich zo in de luren te laten leggen. “Maar dat is wielrennen”, had hij er aan toegevoegd. “Daar word je genaaid waar je bijstaat”.  Zelf fietste hij ook een beetje; op zondagmorgen met vrienden. Ze noemden hem Bontempi. “Vanwege mijn gespierde bouw,” zei mijn oom. “Omdat je moddervet wordt,” zei mijn tante.

“Derrick is een ouwe lul en bovendien een mof,” zei Gijs, “die lost helemaal niets op, dat hebben ze allemaal voor hem bedacht”. Omdat het vakantie was, mocht hij ook een biertje drinken en dan kreeg hij altijd praatjes. “Let op je woorden jongeman” zei mijn tante. “Wat zal je neef anders bij hem thuis over ons vertellen”. Nu ik mijn familie zo hoorde praten, begon ik te begrijpen wat mijn ouders bedoelden toen ze gezegd hadden dat ik alleen maar bij Rik mocht logeren omdat hij mijn neefje was. Oma zei altijd dat Rik en Gijs opgroeiden voor galg en rad. Ze keek er bij of het gevolgen had voor haar eigen eeuwige leven. Ondertussen lurkten Rik en ik de kontjes uit de lege flessen van mijn oom en Gijs. Echt lekker was het niet, maar bier drinken moest je leren, had mijn oom ons verteld. Naarmate de aflevering vorderde, begon ik me steeds ellendiger te voelen; de krimiwijsheden van mijn oom hadden zich ik mijn hoof verankerd en ik besefte dat het slechts een kwestie van tijd zou zijn voordat ik door de mand zou vallen. Vooral toen Derrick even later de moordenaar greep. Op de plaats van het delict, precies als mijn oom het had voorspeld. “Zei ik niet?” riep hij triomfantelijk. “Mij hoeven ze niks wijs te maken. En nu wegwezen, naar bed jullie”.

Eenmaal op bed kon ik niet slapen. Mijn hoofd zat nog te vol met de Tour de France, Derrick, de verminkte Johan van der Velde en de zwaar opgemaakte ogen van Madonna. Beneden werd er ruzie gemaakt. “Ik verdom het Cheers_cast_photoom elke keer naar dat stomme Cheers te gaan zitten kijken!” riep mijn tante. “Dan ga je toch lekker naar bed met je gezeur, stom mens” reageerde mijn oom; “Als je een aflevering mist, raak je het verhaal kwijt”. “Man, lul toch niet zo stom, er gebeurt nooit wat daar!” riep tante.  Daarna op heel andere toon: “Ik wil met jou naar bed Bomtempi, sprintertje van me”. Het werd weer stil en even later stommelde tante giechelend de trap op. Mijn oom kwam haar achterna. “Cheers, mijn reet, kom hier!” riep hij erbij. Ook op de kamer van Gijs was het onrustig. Ik hoorde een hoop gebonk en Gijs die iets van “oh yeah, kom to Gijs beebe” riep. Rik had nergens last van en sliep. Ik irriteerde me aan zijn adem die hol in zijn gehemelte klonk. Hij zag er onnozel uit, zo met zijn mond half open.  Pas tegen middernacht werd het rustig in huis en viel ik in slaap. Die nacht werd ik door Peter Post in mijn nekvel gegrepen en achter de kast geduwd. “Help effe mee”, riep hij tegen Gijs die uit het raam hing met een sigaret. Jan Raas bonkte met zijn vuisten op de muur en riep dat ik een klootzak was. De dame met de blote borsten en de zwoele blik probeerde ze tegen te houden en drukte me tegen haar warme lijf. Even later gleed Pelier als eerste over de finish. Ik lag naast Johan van der Velden in smalle richel tussen de kast en de muur. Een ravijn vol grote, vieze stofvlokken. Hij keek nog zieliger dan op de Raleigh-poster.

De volgende morgen speelden Rik en ik al weer vroeg toerdefransje. Na een langdurig onderhandelingstraject was ik Van der Velde en Rik, werd Pelier. Even later stoof ik in een denkbeeldige gele trui door de straten van de nieuwbouwwijk. In tegenstelling tot gisteren was het deze keer Pelier die er met de winst vandoor ging. Johan van der Velde in alle staten. “We hadden een afspraak!” schreeuwde ik. “Afspraak? Ik weet van niks. Dan had je maar harder moeten rijden, pannenkoek!” zei Rik terwijl hij juichend op een stapel bierkratten klom. Gelukkig riep tante dat we moesten eten, want ik was woedend. Later die middag keken we weer naar de Tour de France. Daarvoor hadden we nog naar De Plaaggeest van Bassie en Adriaan gekeken. “Wist je dat Adriaan eigenlijk Ivo Niehe heet en een talkshow heeft?” vroeg ik aan Rik. Die wist nergens van. TV kijken bij mijn oom en tante was anders dan thuis. Ze hadden namelijk een kleurentelevisie. De kleuren waren zo fel dat ze zeer deden aan mijn ogen. De gele trui van Johan van der Velde was al helemaal oogverblindend. Net voordat de mannen in Cherbourg aan de massasprint begonnen kwam mijn oom thuis. “Gevaarlijk werk dat sprinten” wist hij. “Die gasten rijen door een muur als het moet. Heel andere types dan die klimmertjes, die doen hier niet aan mee”. “Niet alles geloven hoor, wat hij zegt” zei tante terwijl ze een biertje voor mijn oom neerzette. Even later won de Italiaan Guido Bontempi alias de Buffel, de rit en behield Van der Velden zijn te felle gele trui. De man achter de kast was alweer vergeten. Ook al omdat Gijs er met geen woord over sprak. Waarschijnlijk had hij niks gemerkt van de verdwijning.

Na het avondeten vroeg Gijs opeens of ik even mee naar zijn kamer kwam. Het was alsof de grond wegzakte onder mijn voeten, hij wist het en zijn wraak zou vreselijk zijn. Met knikkende knieën volgde ik hem naar boven, voorbereid op het allerergste. “Kijk neefje” zei Gijs “Ik heb er eens over nagedacht; in een my krip horen geen wielrenners, maar nog meer lekkere wijven”. Hij scheurde Jan Raas van de muur en wierp de Zeeuw in een prop in zijn prullenbak. Joop en Peter Post ondergingen hetzelfde lot. Daarna liep hij naar de kast en pakte een miniatuur wielrenner. “Deze ben ik ook zat, kinderachtige rotzooi. Wil jij ze hebben? Jij lult toch altijd over wielrennen. Net als Pa, maar niet zo dom hoor”. Ik wist niet wat ik moest doen. Aan de ene kant maakte mijn hart een sprongetje; ik had al zo vaak naar de verzameling staan kijken, dit was een buitenkans. Aan de andere kant: het was vast een valstrik. Als ik te gretig reageerde, zou Gijs meteen weten dat ik de dader was. Even later hoorde ik mezelf zeggen dat ik die kinderachtige poppetjes niet wilde hebben. “Oke”, prima zei Gijs en hij stopte ze in een plastic tas. Daarna propte hij ze in de vuilnisbak en stampte ze nog eens aan met zijn grote dikke voeten. Ik hoorde ze kraken. “Zo, dat ruimt op” zei Gijs tevreden. De vrouw met het zand op haar buik keek nu uit over een lege plank, de Tour de France was voorbij.

De volgende dag raakte Johan van der Velde zijn gele trui alweer kwijt aan Jørgen Vagn Pedersen en ging ik weer naar huis. De man in het geel bleef achter in het ravijn.

Joost-Jan Kool