Wat vooraf ging…

Toen hij zich na drie weken mateloosheid voelde als een rottend en gistend stuk fruit, greep hij terug naar een oude gewoonte: de fiets.
Voor de spiegel kleedde hij zich aan. Met een zweem van spijt keek hij naar het lichaam waarin hij zichzelf verloren had. De kleding knelde, hij voelde zich als een volgepropte worst. Eenmaal op de fiets reageerde zijn lichaam als in een reflex. De benen herkenden de beweging, de longen, opgefrommeld als een papieren zak in de keukenla, vulden zich met frisse lucht en een tinteling van geluk kroop langs zijn ruggengraat. Hij fietste.

Hij dacht aan het moment dat alles in zijn leven veranderde.
Zijn broer rende naar binnen. Blinde paniek.
‘Die ouwe!’
Pa was dood; zijn hart besloot dat het niet meer langer in staat was om het bloed in een door vraat- en drankzucht geruïneerd lijf rond te pompen. Dichtgeslibd als een door kalk verwoeste wasmachine. Een wake-up call die alleen hem bereikte.
Papa lag achter in de tuin en de dagen die volgden beleefde hij als in een waas. Na de begrafenis zapte hij bij toeval langs de koers.
Er was een tijdrit. Een man met donkere armen en benen en een indrukwekkend lijf stoof in een perfecte cadans door een zonovergoten land. Hij straalde macht uit. Dat hij de beste was, leidde geen enkele twijfel. Zijn gezicht toonde geen sporen van vermoeidheid, eigenlijk vertelde het helemaal niets. De camera passeerde andere wielrenners, de stervelingen. Er lag een grimas op hun gezicht die hem deed denken aan zijn vader daar achter in de tuin. Hij werd het toestel ingezogen en probeerde zich voor te stellen dat hij het was daar op die fiets. Een machine zonder emotie.
De verandering die volgde deed denken aan een bekering, inclusief de hoon en onbegrip van de wereld om hem heen. De geur van sigarettenrook en frituur was niet langer de geur van het eigen nest, maar wekte weerzin. Zijn moeder zei dat ze geen hotel runde en dat wanneer het hem niet beviel daar het gat van de deur was.

Uit de hemel viel een zachte waas van regen, kale akkers met glimmende voren strekten zich uit onder een grauwe hemel. In zijn hoofd telde hij de jaren dat hij voor het eerst met de bloemen stond te zwaaien. Het was een dag als deze en ze waren weg met drie. Hij koerste als een veldheer en toen hij met gespreide armen over de finish gleed, wist hij dat hij de juiste keuze had gemaakt. Weg uit dat hol van vet en tabak. Weg van zijn lamlendige broers op de bank, schuilend achter hun verdriet. Wie vooruit wil in het leven, weet dat er geofferd moet worden.

Hij zat al bijna twee uur op de fiets. In de verte lag het dorp van zijn jeugd als een lichte onregelmatigheid aan de horizon. Reed hij bewust richting zijn roots? Hij wist het niet, maar zo dicht bij het huis dat hij 20 jaar eerder verliet was hij nog niet eerder geweest.

Wordt vervolgd.

Joost-Jan Kool