Fiets aan de wilgen

Fiets aan de wilgen

‘En nu?’ vroeg de vrouw achter het stuur.
‘Hoezo, en nu’ antwoordde de wielrenner, feitelijk ex-renner, languit op de bijrijderstoel, witte sportsokken op het dashboard. Een paar uur eerder was hij voor het laatst over de finish gebold. In de buik van het peloton. Daarna nog wat gedronken met de ploeg, een paar onhandige omhelzingen, wat loze beloften en toen was het definitief: zijn carrière was voorbij. Het spookbeeld van een leven van 9 tot 5 groeide als een donderwolk boven zijn hoofd. Een computer op een grijs bureau, een kantoor met een systeemplafond. Of heel misschien toch nog iets in het wereldje. Een laatste strohalm om te rekken waarmee hij was vergroeid. Hij hield van het georganiseerde zwerversbestaan, elke nacht een ander bed, jongens onder elkaar. Hij wist niet of het vrijheid was, maar het kwam er wel bij in de buurt. Nog een laatste kunstje om zijn loopbaan van wat glans te voorzien, om nog een paar jaar op te teren? Lang was hij trots geweest, enkel op het feit dat hij professional was. Zijn status was een doel, geen middel om eeuwigheidswaarde te creëren. Hij, een jongen die tot zijn 17e geleefd had in een vet hol en nooit een fiets had aangeraakt, fietsend tussen de beste renners ter wereld.
En anders? Iets met PR, het begeleiden van jong talent of met een microfoon op de televisie? Eigenlijk maakte het hem niet zoveel uit. Een smalle weg strekte zich voor hem uit. Aan weerszijden gaapte een gulzig zwart gat. De auto, even degelijk als de zojuist afgesloten carrière, gleed richting het noorden.
‘Nou, precies zoals ik het zeg; wat nu?’
‘Eerst maar even helemaal niets, lieve schat. Eerst maar even genieten’.

De renner stond aan de start van de belangrijkste wedstrijd van het jaar. Om hem heen klonk het vertrouwde geroezemoes van een peloton op scherp. De geuren van de koers, van zijn bestaan. Een paar meter verderop stond een man met een pistool. Bij balkte wat over de schoonheid van de koers, van de gemeente vooral en nog wat over een gezond lijf en een gezonde geest. Daarna echode een schot tussen de huizen. De groep kwam langzaam in beweging, als een loonslaaf op een regenachtige maandagmorgen. Het mechanische klikken van schoenplaatjes in een pedaal. Hij klikte mee, een automatisme, maar vond geen grip. Schoenen! Hij was zijn schoenen vergeten, de belangrijkste koers van het jaar en hij stond op zijn sokken aan de start. Een schok, meteen gevolgd door een gevoel van opluchting: hij hoefde niet meer. Nooit meer koersen, zijn carrière was voorbij.
De maan perste een zilverblauwe streep door de gordijnen en verlichtte de brede heupen van zijn vrouw. Ze lag doodstil te slapen. Voortaan zouden ze 365 dagen per jaar het bed delen. De opluchting maakte plaats voor beklemming.
Binnenkort zou het over kinderen gaan.
‘En nu?’ hij dacht aan de vraag die hij nog steeds niet kon beantwoorden. Iets in het wereldje? Het werelduurrecord aanvallen om maar iets te noemen? Wie zat er anders te wachten op een degelijke ex-prof als hij. Nooit opgevallen, niet in positieve, maar zeker ook niet in negatieve sfeer. Een man zo degelijk als het stel Ecco schoenen aan de voeten van de boekhouder die al vanaf het begin van zijn loopbaan zijn financiën verzorgde. Een ploeggenoot had de man bij hem aangeboden. Vanwege het ingewikkelde prijzengeldsysteem dat de ploeg hanteerde. Hij had er weinig last van gehad. Ondanks het hoofd vol dromen waarmee hij het peloton der professionals betreden had.

De volgende morgen at hij croissantjes met ham en kaas. Het vet glom op zijn vingers. Hij was een gedisciplineerd mens. Zelfs in de winter wanneer collega’s de riem lieten vieren, zweerde hij bij matigheid. Heel soms trakteerde hij zichzelf op een patatje met. De volgende dag trainde hij twee uur extra om dat moment van zwakte te compenseren. En nog steeds voelde hij zich vies, alsof het vet zich onder zijn dunne huid had opgehoopt. Hij kastijdde zijn lijf, net zolang tot hij weer schoon en droog was. Hij at er 6, niet eens omdat hij het zo lekker vond. Maar waarom wel? Hij wist het niet. Omdat er niets meer van hem werd verwacht? Hij kon eten, drinken, doen wat hij wou. En toch voelde het raar, alsof hij losgelaten was in een stad waar hij de weg niet kende. Neonlichten, verleiding en mensen op drift. Er was teveel om in te verdrinken.

De renner schonk zichzelf een paar weken bedenktijd. Bijna dagelijks bekeek hij zijn spiegelbeeld. Slank en pezig, het vet verdroogd door de arbeid waar hij zo van hield. Hij spande zijn bovenbeen en genoot van het beeld. In het vroege voorjaar keek hij uit naar de tang die de plooien van zijn lichaam mat. Een keer per jaar was hij de beste van de ploeg. Langzaam zag hij de verandering, als een kleurplaat waar een glas water overheen gevallen was, uitgelopen kleuren, vervagende lijnen. Hij wreef over de huid waarop zwarte stoppels groeiden. Hij nam afscheid, elke dag een beetje meer. Daarna was er chips, bier en koek. Hij lag op de bank en deed helemaal niets.

Wordt vervolgd.

Joost-Jan Kool