In Oud-Vossemeer begon de victorie, althans dat was wel mijn opzet toen ik op 20 maart 2004 het Zeeuwse dorp aandeed voor een criterium. Een mooi rondje en als alles meezat, was ik ook nog eens op tijd thuis om de finale van Milaan-Sanremo te zien. De ideale combinatie: eerst zelf koersen en daarna lui op de bank, chips en bier binnen handbereik, genieten van het echte werk. Een heerlijk vooruitzicht. Jammer alleen van dat onrustige, vervelende gevoel. Alsof ik iets vergeten was.MSRsmall

Milaan-Sanremo, een van de mooiste wedstrijden van het jaar. Wie er won en hoe dat gebeurde, interesseerde me overigens weinig. Het waren de geuren en kleuren van het zuiden, de onvermijdelijke oude vrouwtjes op de flanken van de Cipressa en de statige Via Roma die mijn hart veroverd hadden. La Primavera was dat eerste subtiele vleugje voorjaar, dat aangevoerd door een zachte bries, duidelijk maakte dat de winter voorbij was. Ze was als een korte vakantie naar de zon, terwijl buiten de voorjaarsstormen woedden en de regen onverbiddelijk tegen de ruiten sloeg.

En dat deed het; het was beestenweer en hoewel het net tegen de middag liep, leek het wel nacht. Donkere wolken joegen langs de dreigend, af en toe vervaarlijk oplichtende hemel. De storm rukte aan mijn auto en ik kon me er helemaal niets bij voorstellen dat ik straks, blootgesteld aan de elementen, op een fiets zou zitten. Als ik überhaupt al op tijd zou zijn, want ergens tussen Zevenbergen en Oud-Vossemeer was ik het spoor volkomen bijster geraakt. Gedesoriënteerd reed ik door het West-Brabantse land. Ik had geen idee waar ik was en de weersomstandigheden maakten het vinden van de weg er niet eenvoudiger op. Daarbij werd het onrustige gevoel steeds sterker.

Nog maar een paar maanden eerder had ik mijn rijbewijs gehaald. Het gaf me de vrijheid om te koersen waar ik dat wilde. Sommige mensen beweerden dat wielrennen een teamsport was, maar gelukkig was daar op mijn niveau geen sprake van. Niets zo fijn als een eenzaam dagje wielrennen. Fiets en wielen in de laadruimte, eten en drinken bij de hand en een lekker muziekje op de achtergrond. Helaas reed ik regelmatig verkeerd.

Ondertussen spitte ik voortdurend door de sporttas die naast me op de passagiersstoel stond. Helm, sokken, schoenen, bril, koerspak en licentie, steeds weer hetzelfde rijtje. Het was er allemaal, telkens weer, maar het gaf me geen rust. Waar kwam dat gevoel toch vandaan? Kwam het door het onstuimige weer? Of lag het toch aan mijn licht neurotische inslag, die sterker werd naarmate ik gespannen was. Dwangmatig bleef ik mijn tas doorzoeken.

De onrust begon me te irriteren en ik piekerde me suf naar een verklaring. Daarbij had ik nog steeds geen idee waar ik was en hoe ik in Oud-Vossemeer moest komen. Rechtsaf kon ik de snelweg weer op, richting Antwerpen. Daar moest ik in ieder geval niet naar toe. Maar waarom eigenlijk niet, bedacht ik me opeens. Waarom zou ik niet via Antwerpen naar het zuiden rijden? Lag de oorzaak van mijn onrust niet veel dieper dan de onzekerheid over wel of niet meegenomen spullen? Was het niet gewoon een reactie op de keuzes die ik de afgelopen tijd had gemaakt. Mijn vriendin en ik hadden een huis gekocht, ik had een vaste baan gekregen en mijn leven begon steeds vastere vormen aan te nemen. Was ik er wel aan toe allemaal? Moest ik niet mijn hart volgen en de zon achterna rijden? Gewoon weg van mijn verplichtingen, de wijde wereld in en lekker fietsen.220px-1908vanhauwaert Ik herinnerde me het verhaal van Cyrille van den Hauwaert, Flandrien uit de oertijd van de wielersport. Hij ging op de fiets naar Milaan-Sanremo, won daar de wedstrijd en pikte op de terugweg ook nog eens de bloemen mee in Parijs-Roubaix. Onderweg werkte hij voor boeren op het land en sliep in schuren en hooibergen. Tot zover de romantische variant. Later zou ik lezen dat het een zwaar gesponsorde trainingsrit was en dat Van den Hauwaert overnachtte in de allerbeste hotels. Ik had het liever niet geweten. Maar los daarvan, waarom zou ik zijn voorbeeld niet volgen? Wat hield me tegen?

Ondertussen zag ik mezelf al fietsen door een met zon overgoten landschap. Ik zou nieuwe vrienden maken en vol overgave genieten van mijn la vita è bella. Een leven zonder de ballast van een hypotheek en de knellende verplichting van een baan. Alleen maar doen wat ik het allerliefste deed: fietsen. Want was dat niet de oorzaak van alle twijfel? Het besef dat ik mijn droom, op wat voor manier dan ook fulltime bezig zijn met fietsen, moest laten gaan. Dat fietsen niet meer dan een hobby zou zijn die ik alleen in het weekend en ’s avond uit kon oefenen. Had ik daar wel genoeg aan? Voor mij was wielrennen zoveel meer dan een hobby, het was een way of life en ik was bang die te moeten verliezen. Aan de andere kant moest ik ook realistisch zijn; ik had geen talent en kiezen voor de fiets zou consequenties hebben voor onze toekomst. En dat was toch wat ik wilde? Een toekomst opbouwen, samen met mijn vriendin. Liep ik meteen weg voor mijn verantwoordelijkheden nu het allemaal wat concreter werd? Daarbij kwam dat ik absoluut geen avonturier was en mijn lief verschrikkelijk zou gaan missen. Trouwens, een vertrek naar het onbekende zou ook betekenen dat ik vanmiddag, wanneer de uitzending van Milaan-Sanremo begon, eenzaam rond zou rijden op een verlaten Noord-Franse tolweg. Mijn avondmaaltijd zou ik nuttigen in een treurige McDonalds op een desolaat industrieterrein. Niet echt een geweldig vooruitzicht.

Even later werd ik ingehaald door een auto met twee fietsen op het dak. Vast op weg naar de koers. Een buitenkans. Ik hoefde ze alleen maar te volgen en ik was in Oud-Vossemeer. Ik zag het als een teken, liet de afslag voor wat het was en volgde de auto.

Terwijl ik achter de auto terugkeerde naar de realiteit, moest ik eigenlijk wel erkennen dat ik nooit echt weggegaan zou zijn. Daar had ik domweg het lef niet voor. En trouwens, diep in mijn hart wilde ik het niet eens. Toch besefte ik dat ik –ondanks alles- nog steeds de regisseur van mijn eigen leven was. Als ik dat wilde, kon ik de afslag nemen naar een ander bestaan. Ik had het niet gedaan. Had ik daarmee mijn nieuwe leven omarmd? Ik wist het niet. Net zomin als ik wist hoe dat leven er verder uit zou zien en welke plek de fiets daarin zou spelen. Ik hoopte maar dat ik er in zou slagen een evenwicht te vinden tussen mijn dromen en de realiteit.

Oké, klaar nu; er moest gekoerst worden. Ik had niet een winter keihard getraind om meteen de eerste wedstrijd te verknallen met mijn gepieker. Ik moest me nu weer richten op Oud-Vossemeer. En dat zou hard nodig zijn, want met de wind die steeds meer aantrok, zou het lastig genoeg worden. Gek genoeg hield ik wel van fietsen met tegenwind. Ik zag het als een extra, gratis trainingsfaciliteit. Niet voor niets beweerde Jan Janssen ooit dat de beste klimmers uit winderige polders kwamen. En als Jan Janssen iets zei, was dat waar. Punt. Ik was fan van de bebrilde Nootdorper. Niet eens zozeer vanwege zijn prestaties op de fiets, maar vooral vanwege de bijna zwierige wijze waarop hij namen als Anquetil, Poulidor en Pelforth uitsprak. Ongeëvenaard. Hoe dan ook, Jan Janssens theorie gaf me altijd weer moraal om de winderige polders in te duiken voor een stevige training. Ondertussen was de onrust weer helemaal terug en deed ik geen enkele moeite meer om de dwangmatige behoefte mijn tas te doorzoeken te onderdrukken.

Even later bleek dat de gok goed uitgepakt was. Achter mijn voorganger aan reed ik het parkeerterrein van VV Vossemeer op waar we ons om konden kleden voor de koers. Eenmaal uit de auto merkte ik pas echt hoe hard het waaide. In de kleedkamer was het druk en aan de gespannen sfeer was duidelijk te merken dat vandaag de eerste wedstrijd van het jaar verreden werd. Het was heerlijk om de vertrouwde geur van massageolie en een doorgescheten wc (zenuwachtige renners poepen veel) weer te ruiken. Het was een gevoel van thuiskomen, een gevoel van onderlinge verbondenheid. We waren allemaal wielrenners en samen gingen we de elementen trotseren. Die dikke lucht in de kleedkamer was zoveel meer dan zomaar een geur. Het was de geur van de koers, de geur van de mooiste sport ter wereld. Nadat ik een plekje veroverd had, kleedde ik me om. Daarna zette ik mijn benen in de olie. Een zorgvuldig werkje, want ijdel als ik was, moest het er tiptop uitzien. Tevreden bekeek ik het resultaat. De krachttraining waar ik afgelopen jaar mee gestart was, had duidelijk zijn vruchten afgeworpen. Ik was er klaar voor, van mij mocht het gaan beginnen en wel zo snel mogelijk! Toen ik mijn vette handen wilde afvegen, kwam ik er achter dat ik het vodje dat ik daar altijd voor gebruikte, vergeten was. Een geruststellende ontdekking. Het moest de verklaring zijn voor dat gevoel wat me de hele weg bezig had gehouden. Toch verdween het niet helemaal.

Tot in de puntjes gesoigneerd verliet ik de kleedkamer. Ik had ongelooflijk veel zin om te gaan knallen en stuiterde bijna naar de parkeerplaats om mijn fiets uit de auto te halen. Die auto van mij was buitengewoon praktisch, maar bovenal afschuwelijk lelijk. Het boeide me niet; ik gaf niks om auto’s. Het was mijn allereerste auto en bij de aankoop had ik maar een wens gehad: mijn fiets moest er in zijn geheel inpassen. Mijn vader was meegegaan naar de dealer en voor het eerst in mijn leven was ik blij dat hij zo goed kon afdingen. Dat was in mijn jeugd wel eens anders geweest, wanneer hij in een volle schoenenwinkel een korting bedong op een paar schoenen. Om me heen zag ik steeds meer renners naar het parcours rijden, ik moest opschieten. Snel opende ik de deuren aan de achterkant van de wagen.

Los van een paar wielen en een stapel rotzooi was er niks, nada, helemaal niets. Leeg.

De ontknoping van deze Milaan-Sanremo zou er een worden om nooit te vergeten. Ondanks een indrukwekkende aanval van Bettini op de Poggio waarbij de opvallend sterke Dekker als springplank fuZabel-Freire-Milaan-San-Remo-2004ngeerde, denderde het peloton onder aanvoering van de Fassa Bortolo trein van Alessandro Petacchi de Via Roma op. Iedereen bereidde zich voor op een clash tussen Zabel en Petacchi. De laatste was het hele voorseizoen al bijna onaantastbaar in de sprint en het werd hoog tijd dat hij die overmacht om ging zetten in zijn eerste klassieke zege. Toch verloor de Italiaan de tweestrijd en dat was voor Zabel voldoende reden om juichend zijn overwinning te vieren. Voorbarig, want het was Oscar Freire die net op het laatste moment de streep als eerste passeerde en er met de winst vandoor ging. Een blunder van formaat, vooral van een man met zo verschrikkelijk veel ervaring. Waarschijnlijk was het de meest verschrikkelijke dag uit de lange loopbaan van Duitse trainingsbeest.

Dat alles zag ik vanaf mijn fiets op een rollenbank midden in ons nieuwe huis. Niet vanaf de bank waar ik me van te voren zo op verheugd had. En zonder chips en bier. Dat zat er, calvinistisch als ik ben, niet in vandaag. Ik moest boeten voor mijn onvergeeflijke stommiteit.  Zwetend op mijn fiets vroeg ik me af wie het grootste schlemiel van de dag was. De man die te vroeg juichte of de man die zijn fiets vergat.

Een week later kreeg ik post van de KNWU. Ik had me niet afgemeld voor de Ronde van Oud-Vossemeer. De boete bedroeg 25 euro.

Joost-Jan Kool