Floyd LandisWanneer je net als ik in de afgelopen week Jeremy Whittle’s Bad Blood verslonden hebt, daarna wat meer moeite had met Vuil spel van Pierre Ballester en David Walsh en ook nog eens met rode oortjes het lange interview van Paul Kimmage met Floyd Landis hebt gelezen, is het moeilijk te geloven dat er nog een profwielrenner te vinden is die slechts op een bord pasta in de rondte rijdt.

In hun poging schoon schip te maken met hun verleden zijn er heel wat renners geweest die anderen aanwezen als dopingzondaars om zo hun zaak te versterken. Ik noem de bekendste gevallen: Christophe Bassons, Frankie Andreu, Filippo Simeoni en natuurlijk Floyd Landis. Vaak ook in de ijdele hoop Lance Armstrong mee te slepen in de ondergang met het idee: wanneer de grote boef gepakt wordt, dan pas zal de hele wielerwereld veranderen.

Ik wil al deze verklaringen van de pakhazen uit het verleden best geloven. Ze maken aannemelijk dat de doping in de wielersport wijdverbreid is, en dat de willekeur van de UCI dat allemaal in stand houdt. Sommige renners zijn wat meer schuldig dan andere. Enkele renners lijken nooit schuldig te kunnen zijn. Aan de andere kant wil ik heel graag renners geloven die zeggen dat een slecht entrecoteje de alarmbellen van de dopingcontrole deden afgaan. Dat zij onschuldig zijn en het niet verdienen te worden bestraft. Ik weet nooit wie wel en wie niet te moeten geloven.

Misschien is het antwoord wel te vinden in de literatuur. Het was de hoogste tijd, maar Arthur van den Boogaard heeft het voor elkaar gekregen: Slipstroom – Een kleine geschiedenis van schrijven en wielrennen verscheen vorige week, in de gedaante van een extra dik nummer van De Muur. Naast veel ander moois uit binnen- en buitenland citeert hij natuurlijk uit De renner van Tim Krabbé: ‘Het is een misverstand dat je aan de werkelijkheid zou kunnen overlaten zichzelf te vertellen.’ Daar heb je schrijvers voor nodig.

Michael Barry

Het liefst zie ik de schrijver en de wielrenner verenigd in één. Een mooi voorbeeld van een coureur/schrijver is Michael Barry. Hij is auteur van Le Métier, dat eind vorig jaar in Engeland verscheen. Wat een fantastisch boek. Het is een dagboek dat een jaar uit het leven van een renner beslaat. Meer op de huid van het wielrennen kun je volgens mij niet zitten. Hij is bespiegelend, beheerst een elegante stijl en geeft inzicht in zijn motivatie, ambities en wereld.

Niet voor niets is hij columnist voor Velonews.com. Zomaar een zinnetje over het trainingskamp van SKY: ‘Two hours into the ride I’ll feel the urge to eat, as breakfast will have burned away. We’ll pull over in the shoulder at the top of a climb to bundle up for the descent and refuel. Like birds feasting on road-kill, we’ll pick around the trunk of the team car for bars, Paninis and drinks before flying down the mountainside.’ (De hele column lees je hier.)

Als ik zulke zinnen lees ben ik direct weer gewonnen voor het schone en eerlijke wielrennen. Iemand met het vermogen om mooie dingen te schrijven (koop Le Métier!) kan niet vals spelen. 

Maar wat schetst mijn verbazing? Landis noemt ook Barry in het enorme interview met Kimmage (#Landisleaks) als hij het heeft over de systematische dopingpraktijken van de Amerikaanse ploeg van Johan Bruyneel. Barry reed als knecht bij US Postal in het begin van deze eeuw met de andere Amerikanen mee.

Zoals ik al zei: wie te geloven: Landis of Barry? Armstrong of Kimmage? Misschien is het wel beter het me niet meer af te vragen en te proberen te blijven genieten van de boeken over de sport. Want dat staat na het lezen van al die boeken als een paal boven water: schrijven en vertellen van verhalen treft de ziel van zaken nu eenmaal beter dan de werkelijkheid. Vraag dat maar aan Tim Krabbé.

Maarten Boers
Laatste berichten van Maarten Boers (alles zien)