Dirk zat op zijn fiets alsof hij een chronisch ontstoken balzak had. Een beeld dat versterkt werd door de zadeltas waarin hij heel veel spullen voor het geval dat vervoerde. Dirk was een degelijk mens. Hij hield van zekerheid, hoewel de aanschaf van de fiets gezien kon worden als een gok. Een gok die hem in ieder geval een flinke bom duiten had gekost. Niet in het minst doordat hij een uitermate slechte neezegger was. En welke gevolgen dat heeft bij een verkoopgrage fietsenmaker met een indrukwekkend assortiment en een vlotte babbel laat zich raden:
‘Zo’n dicht helmpje is goed voor de aerodynamica. In tijdritten scheelt dat zo twee seconden per kilometer’
‘Dit truitje is van merino wol, een slagje duurder, maar het ademt een stuk beter. Daar ga je profijt van hebben’
Daarna werd hij opgemeten.
‘Dat stuur’ zei Dirk, ‘staat dat niet wat hoog ten opzichte van het zadel? Op tv staat dat veel dieper.’
‘Tja’ zei de fietsenmaker, ’hoe zal ik dat eens netjes zeggen, zo’n buik hang je niet even onder je zadel’
‘Oh, ja’ zei Dirk, ‘Een zadeltas, waarin ook een jasje kan en wat gereedschap, heeft u dat?’
‘Natuurlijk, en hebt u eigenlijk al een regenjasje? Ik heb trouwens ook nog een erg handige multitool in de aanbieding, daar gaat u veel plezier aan beleven’.

Het viel tegen, ondanks de ademende kleding en supersonische helm. Maar Dirk zette door. Zijn vrouw was duidelijk geweest; die buik, daar lag het aan. Zeker, ze vond Dirk een lieverd, een schat, de man van haar leven. Zorgzaam ook. Maar aantrekkelijk? Nee, dank u. Eén ding had Dirk echter snel in de gaten, niet in het minst door de wielerboeken die hij in grote getalen verslond; wielrennen was een sport van doordouwen, van in een ravijn duikelen, weer opstappen en met de bek wagenwijd open in de achtervolging. Wielrennen was altijd doorgaan, ook als je botten gebroken waren en je moraal geknakt. Wielrennen was als het leven, het begrip sport of hobby ver te boven. Na 3 weken oefenen, het woord trainen nam hij nog niet in de mond, was hij in staat om 30 kilometer te fietsen tegen een gemiddelde van 22 kilometer per uur. Een record en Dirk voelde zich euforisch. ’s Avonds kroop hij voorzichtig tegen vrouwlief aan.
‘Rusten, coureurtje, daar wordt je een grote van,’ grapte ze. Daarna draaide ze zich om en sliep. Dirk las nog maar verder in De Renner, een leuk boek geschreven in een prettige stijl. Totdat het boek op zijn neus zakte en Dirk in het wiel van Kleber, Lebusque, Reilhan, Barthelemy en Teissonnière koerste door een ruig en onherbergzaam land. De nacht die volgde bracht hij door met de mooiste ronde miss in een romantische hotelkamer waar de vitrage zacht ruiste in de zwoele zomerwind en openslaande deuren uitzicht boden op een dromerig plein.

Weer 6 weken later fietste Dirk bijna elke dag en begon de vrouw te klagen over het gras en het onkruid dat welig tierde in de anders zo keurig aangeharkte perkjes. Soms maakten ze ruzie, waarbij Dirk opvoerde dat hij móest fietsen. Dirk was gegrepen door het wielerbacil, ofwel hij was verslaafd. De vrouw zei dat ze exclusieve tijd met elkaar nodig hadden, alleen Dirk en zij in zo’n knus huisje op een park net over de grens. En op zaterdag gourmetten met een goede fles wijn. Dirk zei dat hij het een prima plan vond, maar dat een gourmette niet in zijn dieet paste en dat de fiets mee moest. Twee dagen niet fietsen, was namelijk onbespreekbaar. De vrouw stelde een compromis voor: Dirk ging op de fiets naar het park, stopte hem bij aankomst in de auto en liet hem de rest van het weekend met rust. Dirk stemde in. Met frisse tegenzin. Dat wel.

De avond voor vertrek klopte Dirk de route in zijn GPS, vulde hij zijn zadeltas en kroop hij extra vroeg onder de wol. Een uur later kwam de vrouw. Ze sloeg haar arm om Dirk heen, streelde over zijn buik en liet haar hand plagerig naar beneden dwalen. Met haar andere hand kneedde ze zacht in zijn billen.
‘Je krijgt een sportlijf, lekker ding,’ zei ze licht hijgend.
‘Nu niet, schat, ik moet morgen presteren’.
‘Je bent gek,’ zei de vrouw en ze draaide zich om. Dirk las het laatste hoofdstuk van De Renner. In deze vorm had hij die blaaskaak van een Reilhan er op gelegd daar in de straten van Meyrueis. Geen twijfel mogelijk. Daarna viel hij in slaap en droomde over de monstertocht die voor zijn wielen lag.

De wekker ging al vroeg en Dirk sloop behoedzaam van de trap. Daarna werkte hij een stevig ontbijt naar binnen en constateerde hij tot zijn tevredenheid dat hij goed kon poepen. Iets dat een hoop ongemak bespaarde op zo’n lange reis. Vervolgens ging hij, gehuld in zijn goed ademende wielerkleding, zijn vrouw gedag zeggen. Ze kreunde zacht toen hij zijn hand op haar schouder legde. Het rook naar slaap in de kamer en Dirk keek uit naar het moment dat hij zijn been over het zadel kon zwaaien en de frisse ochtendgeur op kon snuiven.
‘Dag schat,’ zei hij en hij boog zich voorover voor een kus
Dat lekker sportmannetje van me,’ zei de vrouw en ze greep in Dirks kruis en kneedde er zacht in.
‘Niet nu, schat, vanavond.’
Dirk kende zijn klassiekers. Zei men niet in Vlaanderen, toch het Walhalla van de wielersport, dat de ‘poepers’ na 200 kilometer losten wegens weke poten?
Beneden stopte hij tevreden over zijn discipline een banaan in het zakje op zijn rug, checkte nog eenmaal de route en vertrok.

Dirk had superbenen. Lag het aan alle training, of deed het jarenlang opgehoopte testosteron zijn werk. Hij dacht aan de Amerikaan Floyd Landis die tijdens de Tour de France 2006 een historische revival beleefde door als een opgevoerde brommer door de Alpen te razen. Volgens de overlevering zou hij zoveel testosteron in zijn lijf hebben gehad dat het maar goed was dat er tijdens de tussensprinten geen huldigingen met missen waren ingepland. Hij knalde over de bergen als een duif, die voor het vertrek heel even aan het vrouwtje geroken had. Maar hoe makkelijk Dirk ook reed, het bleef natuurlijk maar lichaamseigen materiaal waarop hij vlamde. En op de flanken van de Martinus Nijhoffbrug bij Zaltbommel ging Dirk er aan voor de moeite. Floyd schakelde nog eens bij en verdween uit het zicht.
‘Valsspeler!’ lispelde Dirk.
Er waren vlekken in allerlei kleuren, Dirk zag builen friet over de weg wandelen en hij verdronk in een kwak mayonaise. Dodelijk vermoeid zeeg hij neer in de berm. Een schip trok vertraagd door de Waal en Dirk vroeg hoe het verder moest. Zijn GPS gaf dat hij nog minimaal 100 kilometer voor de wielen had.

Dirk was gek op van die oude wielerverhalen. Heroïsche verslagen van etappes in zwart-wit, mannen met indrukwekkend grote snorren die midden in de nacht vertrokken op hun loodzware velo’s om vervolgens uren aan een stuk te strijden tegen honger, dorst en wilde dieren. Een spel vol list en bedrog. Wat dat betreft was er in ruim 100 jaar niet heel veel veranderd. Neem nou dat verhaal van Maurice Garin, de winnaar van de 1e Tour de France. De 2e won hij ook, totdat bleek dat hij de trein had gepakt. Tenminste, daarvan werd hij beschuldigd. Wat dat betreft bleef de geschiedenis zich herhalen. Stond Floyd immers ook niet met de bloemen te zwaaien in Parijs? En wat te denken van Lance Armstrong? Ook voor hem gold dat hij bijgehaald werd door de waarheid. Dirk had er met gemengde gevoelens over gelezen. Hoe erg was het om de zaak te bedriegen? Paste het niet in de cultuur van de wielersport? Hoewel hij het pakken van de trein wel als een heel erg lage vorm van valsspelerij beschouwde.

Een kat in het nauw maakt rare sprongen, zo bleek ook nu maar weer. Dirk, enigszins bij positieven gekomen, zag een treinstation; een klein stukje maar, om te herstellen, wat te eten en dan weer verder op de fiets. Het klonk logisch, verdedigbaar en terwijl het landschap als een groene waas aan Dirk voorbij zoefde, begon hij, net als de Armstrongs en Garins van deze wereld, te geloven in zijn eigen verwrongen waarheid. Zijn Aero helm lag naast hem, zijn merino wollen truitje hing te drogen over de stoel. Hij herstelde snel, genoot van een krantje en nam zich voor om in Eindhoven, met een kleine 35 kilometer voor de wielen, weer op te stappen.

Hij kreeg een berichtje van de vrouw. Ze schreef hem dat ze trots was op hem, dat ze het waardeerde dat hij ergens voor ging in zijn leven, dat hij weer een man geworden was.
‘Ik heb iets leuks aangedaan, lieve schat, voor als je er bent’
Daarachter een smiley.
Zie je wel, dacht Dirk, het draait niet alleen om deze dag, om dit stukje trein. Het gaat om alles wat ik er voor heb gedaan. Ik heb recht op mijn beloning.
Dirk dacht als de renners die grepen naar de verboden pot. Die doping werkte toch alleen met een stevige basis? Of zoals Jan Janssen het ooit zo treffend zei: Als je niet uit het goede hout gesneden bent, kun je een kilo in je mik stoppen. Van krijtezel maak je echter geen renpaard. En zo suste Dirk zijn geweten, net zolang totdat hij ervan overtuigd was, dat hij recht had op de bewondering van zijn vrouw voor de tocht die hij voor een groot deel per trein had afgelegd.

Hoewel de treinreis zijn ritme gebroken had, schoot het hard op. Te hard, hij moest vertragen. In een vriendelijk dorp net over de grens deed hij een café aan en met een trappist op tafel maakte hij een aangepast reisschema om op een geloofwaardig moment het park te betreden.
‘Waar komt u vandaan, meneer?’ vroeg de vrouw van het café.
Ze had een fijne stem, niet in het minst door het taaltje dat ze sprak. Bijzonder toch, dacht Dirk, dat de wereld op fietsafstand zo volkomen anders is. Stel je eens voor dat ik voor hardlopen had gekozen. Dan was ik mijn dorp niet uitgekomen.
Toen hij vertelde waar zijn reis begonnen was, floot de vrouw zacht tussen haar tanden.
‘Wat een eind, en dat voor een man van uw leeftijd!’
Dirk glom even hard als zijn aerodynamische helm.

Een uur later reed hij het park op. Het voelde alsof hij de Champs Elysees na drie weken Tour de France bereikt had. Nog een paar rondjes voor de eer, een huldiging voor de Arc de Triomphe en daarna de hotelkamer in met de rennersvrouw. Le Tour de l’Amour ging beginnen.
De vrouw had het vast gezellig gemaakt in het anders zo sfeerloze huisje. Kaarsjes op tafel, de gordijnen half gesloten en wat lekkers om alvast een beetje in de stemming te komen. Na een snelle douche bekeek Dirk zijn lichaam in de beslagen spiegel. Geen lichaam van een Tourrenner, maar het was de vraag of je dat moest willen. Hij voelde zich tevreden en als hij zijn buik inhield, leek het alsof de tijd minimaal 20 jaar was teruggedraaid.

De rest van het weekend verliep in een roes. De vrouw vertelde wel duizendmaal hoe trots ze was op Dirk, al die kilometers die hij had afgelegd, een monstertocht, ze vond hem een held.
Ze genoten van elkaar en van het leven. Van de gourmette, het subtropisch zwemparadijs. Op zondag schoor de vrouw zijn benen.
‘Nu ben je een echt wielrenner, schat’.
Het was een weekend als in hun eerste jaren, toen de sleur nog geen breuken had geslagen in hun liefde. En dat allemaal dankzij de fiets, het allerbeste dat Dirk ooit was overkomen.

Eenmaal thuis stortte vrouwlief zich meteen op de was. Het merino wollen truitje ging als eerst.
‘Niet te heet hè!’ riep Dirk vanaf de bank en de vrouw riep:
‘Komt voor elkaar, meneer de coureur!’
Ze viste het ding uit de tas, schudde het even lekker uit en zag toen het treinkaartje dat als een blad van de boom naar beneden dwarrelde.

Dirk vroeg geen contra-expertise aan.

Dit verhaal verscheen eerder in Het Wielrenblad.

Joost-Jan Kool