Het was bij de Eindhovense ronde van de Binnenstad, september 1988.
Ik loop Jo de Bruyn, de wielersportverslaggever van het Eindhovens Dagblad, tegen het lijf. Jo is altijd tuk op een primeurtje: “Weet je wie er in Ghana standrechtelijk is geëxecuteerd. Piet Buuts!”. Kom Jo, maak dat de kat maar wijs. Piet Buuts uit Keldonk, het vleesgeworden flegma, in tropisch Afrika omgebracht. Wat heeft zo’n Brabantse jongen daar nou helemaal te zoeken.

OUAGADOUGOU

Het zou nog dik 20 jaar duren voordat ik zelf de confrontatie met West-Afrika aanging. Die fascinerende wereld waar de Hogere Machten regeren; de voodoo en het gezag van de maraboes. Waar het leven knettert, maar tegelijkertijd dood en verderf loeren achter elke hoek.
Het was in Burkina Faso, als “directeur sportif” van een ploegje vrijbuiters in de Tour du Faso. In 1999 en 2000, om precies te zijn, toen die Ronde nog in zijn oerversie werd betwist. Burkina Faso, het vroegere Opper-Volta, waar Fausto Coppi in de hoofdstad Ouagadougou met Kerstmis ’59 zijn Waterloo vond. Luttele dagen na terugkeer moest zijn Witte Dame bittere tranen plengen aan zijn sterfbed. En wat te denken van dat andere wonderkind Frank Vandenbroucke. In nabuurland Senegal blies hij, het bed delend met een Zwarte Schone, zijn laatste adem uit. In oktober 2009. Nog maar pas geleden eigenlijk.
Afijn, laat ons toch maar iets dichter bij huis beginnen.

MAARHEEZE

De ronde van Maarheeze, 11 augustus 1968.
Over het parcours galmt Ray Price’s “Heartaches by the number”.
Ik sta op de eerste rij naast Piet Buuts, aan het vertrek van wat nu -quasi modieus- de Mijl van Mares heet. In het programmaboekje staan we ook bij elkaar, compleet met licentienummer en al, 1592 voor mij en 1535 voor Piet. Nooit begrepen waarom al die nummers opgesomd werden. Wat moet je immers als toeschouwer daarmee.

8 is een magisch getal

Kende gij efkes mijn nummer opnieuw opspelle”, vroeg Piet. De consul der KNWU was, met opgestoken zeil, Piet komen vertellen dat hij in zijn reclametrui niet mocht starten. Polynorm stond erop. Zijn oude ploeg die al een tijdje ter ziele was. Kennelijk koesterde Piet dat tricot, een relikwie uit vroegere glorieuze tijden. Zonder erg uit de kast geplukt. Voor de consul was het een halszaak: “Ge magt nie vertrekke in dae ding”. Piet vertrok geen spier. Hij trok zijn trui ter plekke uit, haalde het nummer eraf en donderde wat partjes sinaasappel uit de achterzak in de goot. Hetzelfde shirt werd binnenstebuiten gekeerd en opnieuw aangetrokken. Nummer erop en “cool cat” Piet vertrok met Polynorm in spiegelschrift voor 64 ronden, zijnde 100 km. Daarbij de consul alsmede de jury in opperste verwarring achterlatend.
Piet was daar in Maarheeze bezig aan een heroptreden. Zijn gloriedagen lagen al een paar jaar achter hem. De fiets had zelfs al een tijdje aan de haak gehangen. Nee, in de eerste helft van de zestiger jaren was hij ongenaakbaar geweest. Vooral in de criteriums in Zuid-Oost Brabant. De evenknie van veelwinnaars als Piet Deenen, Ad van Kemenade, Theo Rutten en Jos van der Vleuten. Of van de Hollandse prijsvechters Schuuring, Cornelisse of Zoet.
Beter nog dikwijls. Als winnaar vaak alleen vooruit. Maar het deed hem eigenlijk allemaal niet zo veel. Boomlange Piet bleef er heel koeltjes onder; wat stoïcijns zelfs bijwijlen. Broer Harrie, klein en geblokt, fietste ook. Twee tegenpolen, niet alleen fysiek maar ook qua karakter. Harrieke als fanatiek rennerke, een woelwater met het hart voor op de tong. Piet, ingetogen, afstandelijker, gezegend met klasse in een sterk lijf.

KELDONK

Harrie: “Wij waren feitelijk van de Buutskes uit Oss”. Vader en moeder waren neergestreken in Keldonk bij Veghel aan de Zuid-Willemsvaart. Vader was metselaar. Een beetje stille man: ”Hij zín noit nie veul”. Aan huis hadden we een boerenbedoeningske erbij. Daar moesten wij ook meehelpen. En als dat goed gegaan was nam ons moeder, sportief als ze was, ons mee met de fiets naar de Zevenheuvelenweg in Groesbeek. Zo zijn wij bij ’t rennen terecht gekomen. Ons moeder was de stimulator, zeg maar”. Moeder Buuts hield niet zo van conventies. Ze ging zitten vissen in het kanaal. Zoiets deed een vrouw in die dagen niet, en zeker een boerenvrouw al niet. De buurt sprak er, bij wijze van spreken, schande van. Als het veer in de Maas eruit lag, regelde ze een roeibootje en peddelde met de jongens en de fietsen naar de overkant, richting het Gelderse.
Harrie had meer van moeder, Piet van vader. “Maar onze Piet had toch een stripke veur bij ons moeder. Hij had als baby in de oorlogsjaren slecht gelegen in het ziekenhuis. Zodoende”, volgens zus Riet.

BUNSCHOTEN

In het begin van de zestiger jaren was alles “booming business”. Nederland bouwde zich helemaal suf. Bij de Polynorm-fabriek in Bunschoten kregen ze de stalen kozijnen niet aangesleept. Te weinig mensen op de werkvloer. Directeur Gerritse kwam op het lumineuze idee om renners te gaan rekruteren. Jongens met een ambachtsschooldiploma op zak. Solide vaklui in de metaal. Werken in de fabriek, met extra vrije tijd om te trainen. Daarbij een prima weekloon. Doordeweeks in de kost in Baarn. En koersen in de Polynormploeg, waarvan Gerritse ook maar meteen ploegleider was geworden. Het waren geen koekenbakkers die toegelaten waren. Het werd als een privilege gevoeld om bij die ploeg te horen. De uitslagen waren dan ook navenant. Puike reclame voor Polynorm. Het mes sneed aan beide kanten. Een voor die dagen unieke formule. Piet Buuts, Pietje Deenen en Corke Vriens (Brabant is groot in verkleinwoordjes) vormden het zuidelijke smaldeel. Gerritse herinnerde zich,toch al hoogbejaard, desgevraagd alles haarscherp: “Piet Buuts was de beste van het hele stel. Mild bedeeld met atletische vermogens, eigenlijk vergeven van talent. Maar daarom denkelijk wel iets te gemakzuchtig. Hij kon zomaar met een ronde voorsprong toekomen, maar evenzogoed halfkoers de brui eraan geven. Al gebeurde dat laatste niet al te vaak. Langdurig trainen was niet zijn grootste hobby. Krachtrenner hoor, hij reed zeker twee tandjes groter als de rest. Moeiteloos en constant. De concurrentie werd er soms moedeloos van. Ja, een serieuze en correcte man. Waar zijn collega’s ’s avonds zaten te kaarten, studeerde Piet. Engels en vaktechniek. Later is hij met mij mee naar Reusel verhuisd waar we een nieuwe fabriek gingen opzetten”.

REUSEL

Maar Reusel ligt al achter het profavontuur. In 1964, Piet is dan 24, maakt hij de overstap naar de beroepsrenners. Een heel andere manier van koersen met snoeiharde finales. Met het elan van de oprechte amateur vecht Piet zich binnen. “Onze Piet was van d’n duvel nie bang”.
In zijn eerste profkoers te Goirle moet de hele Televizierploeg aan de riemen om de meubelen te redden. Maliepaard en Van Espen pakken hem pas in de laatste meters. In Eede is hij weg met Jo de Haan, destijds een van de rapste sprinters. Maar Jo vertrouwde het zaakje niet en begon te onderhandelen. Harrie: “Onze Piet had het dan wel op het geld, maar in de koers gold voor hem de eer. Ja, natuurlijk was De Haan op de meet uiteindelijk wel de snelste. Hij had beter kunnen dealen, maar zù zaat ie nie in mekare”.
Bij Caballero krijgt hij voor ’65 een contract. Samen met mannen als Piet Steenvoorden en Wim van Smirren. De Vleut, zijn oude clubmakker van Buitenlust uit Helmond, is dan ook al prof. Samen trekken ze vaker op. Naar België of zoals die ene keer naar Duitsland. Waar ze aansluiten bij de ploeg van Thuur de Cabooter; mannen die niet vies waren van een pilleke of een piquurke. Piet kwam thuis en was helemaal van slag. Hij zei alleen maar: “Als ‘t zo moet dan schei ik er acuut mee uit. Die gasten pakken drie of vier keer in de koers en ’s nachts zijn ze nog helemaal opgefokt, doen geen oog dicht, en breken letterlijk de keet af. Ik stop”.
De daad bij het woord voegend ging Piet, op het gemakske, voetballen bij Reusel Sport. Maar het bloed kruipt natuurlijk waar het niet gaan kan. Bij Het Snelle Wiel in Bladel ging hij weer in training en een nieuwe amateurlicentie viel kort daarna op de deurmat. Piet Buuts was weer back in business. De eerste overwinningsruiker, weggekaapt in eigen dorp, ging rechtstreeks naar zijn lief, Corrie van Hout.

GEMERT

Al vlug volgde een verhuizing naar Gemert, de thuishaven van Corrie. De fiets verdween stilaan uit het zicht. Piet kreeg een leidinggevende baan bij Rank Xerox. En werd zelfs een tijdlang in Engeland gedetacheerd. De Engelse lessen uit het Polynorm-kosthuis kwamen nu goed van pas. Andere interesses kwamen op zijn pad. Hij raakte in de ban van goud en edelmetaal. Met als resultante ondermeer de uitbouw van een uitgebreide muntenverzameling. Zo kon het ook gebeuren dat hij de gouden trouwringen voor zijn vriend en oud-renner Adolf Tomasek meenam naar diens bruiloft in Slowakije
Dolf herinnert het zich nog als de dag van gisteren: “Piet war ein guter Freund. Damals aus der Slowakeien Rundfahrt zusammen mit Koen Plieger. Er kam mit Ferien oft hier bei uns ins Hohe Tatra. Sympathischer Kerl, sehr stabil. Schade, was später alles passiert ist. Ich könnte es nicht fassen”.
Ja, want fout ging het, goed fout. De zekerheid van “de Rènk” werd ingeruild voor een bestaan als handelaar. Harrie: “Eigenlijk paste dat helemaal niet bij onze Piet, althans voor zover als wij hem kenden”. Kennelijk begon de entourage waarin hij terecht gekomen was, hem tot een ander mens te transformeren. Zijn huwelijk begon barsten te vertonen en ook was daar nog ene Vicky op het tapijt verschenen. Vicky Eshun uit Ghana, voorheen Goudkust, oh ironie. Een Afrikaanse black beauty, waarvan Keldonkse Piet danig gecharmeerd raakte.
Harrie: “Onze Piet was heus niet schrikachtig. Hij liet zich gin weind in de boks jage. Maar tegen die vrouwen, in zijn leven daar, kon ie kennelijk niet op. Op een of andere manier hadden ze de macht over hem. Wij allemaal snapten er niks van en niemand niet”.
Toen de scheiding definitief werd, zakte Piet diep weg en trok in bij zus Riet: “Hij was helemaal aan het verpieteren en wilde naar Tomasek. Echt de kluts kwijt. Hartje winter naar de Hohe Tatra. Dae heb ik um toch uit zunne kop geproat. Over zijn ex kwam nog altijd geen kwaad woord over zijn lippen. Ut waar aalt Corrie veur en Corrie noa”. Maar Piet móést weg. Drie maanden naar Ghana dan maar. Niet echt onbekend terrein; hij was er al eerder op vakantie geweest. Een andere wereld was het gebleken, bedwelmend en verleidend.
In Rotterdam zette hij een Mercedes bus op de boot naar Accra. Volgestouwd met ruilhandel. Een koelkast, een wasmachine dat soort spul. En een opgekochte inboedel van een failliete kapsalon. Voor Vicky, om ginds een zaakje op te starten.

ACCRA

Koste wat kost wilde hij op de kade staan als het schip in Ghana aanmeerde. Alle portieren van zijn bus waren dan wel uit voorzorg dichtgelast maar dat is in een West-Afrikaanse haven als Accra of Lomé geen waterdichte garantie dat je alles terugvindt zoals je het achterliet.
Piet’s berichten uit Ghana zijn schaars. In plaats van de gebruikelijke uitvoerige kerstgroet komt er een kaart met één enkel regeltje. “Toen ging bij ons al een lichtje branden” aldus Riet.
Tegen nieuwjaar komt er bericht dat Piet in de gevangenis is beland. Een Nederlander in Accra biedt hulp aan om de verzorging dragelijk te maken. Maar dan moest er wel snel geld op de plank komen. Terwijl Piet toch met een behoorlijke zakcent op pad is gegaan. De schrik slaat de familie om het hart. De genadeklap komt als de Nederlandse Ambassade naar Riet belt met de koele melding dat de heer Petrus Buuts op 9 januari 1988 is overleden. Op de vraag waaraan broer Piet is gestorven werd kortaf gezegd: “Dat is niet zo belangrijk”.
Wat er zich precies heeft afgespeeld bleef voor broer en zussen Buuts ongewis. De overlevering hierover is nogal diffuus. Volgens een versie kreeg Piet voor zijn ruilhandel nepgoud aangesmeerd. Bij aangifte van deze zwendel werd hij zelf door de politie gearresteerd en vastgezet, omdat hij überhaupt niet in goud mocht handelen. Met zijn zwakke weerstand is hij in de gevangenis door ziekte en ondervoeding bezweken.

Numismatieker

Andere bronnen, wat meer op afstand, zeggen dat hij in de bajes of direct na vrijlating door zijn “kornuiten” is kaltgestellt.
Hoe dan ook, Piet Buuts was dood en kreeg een plaatsje in de Afrikaanse aarde. “Zijn ex-vrouw en dochter Marian in Gemert, vonden repatriëring niet nodig”, aldus de hierin zwaar teleurgestelde broer en zussen Buuts. De revenuen van verzekeringen en de muntenverzameling zouden niet eens opwegen tegen de te maken kosten van transport- en begrafeniskosten. En ergens stond blijkbaar in Accra ook nog een forse hotelrekening open. Nee, laat maar zitten, was de redenatie. Piet kreeg een armeluisgraf. Een ruw stuk steen met een nummer erin gebeiteld. Harrie: “Pater Ketelaars uit Veghel heeft de begraafplaats in de wijk Osu nog bezocht en een foto geknipt van die steen, met nummer 142 erop. In een schriftje bij de poort kun je dan nakijken wie het betreft. Ook de pater had ter plekke het consigne gekregen om zijn neus niet verder in de zaak te steken”. Een schriftje met een nummer. Net als toen in Mares, min of meer toch. Piet kreeg in donker Afrika een licentie voor de eeuwigheid, nummer 142.

Je hoeft geen Coppi of Vandenbroucke te heten om aan dat verloren continent te bezwijken.

Met dank aan Riet van Lith-Buuts en Harrie Buuts uit Veghel.

Theo Buiting
Laatste berichten van Theo Buiting (alles zien)