Iets meer dan een week geleden reed ik de Marmotte – ik had eerst wat andere dingen te doen, zoals even bijkomen van de 174 kilometer over drie cols van buitencategorie en eentje van eerste categorie, dus vandaar pas nu dit stukje. Er viel een aantal zaken op in de Franse Alpen.

Allereerst bleek het best wel zwaar te zijn. Wie had dat gedacht?

Ik leerde ook nog dat het weer in de Alpen grilliger is dan een jonge Feyenoord-spits die uiteindelijk bij Go Ahead Eagles op de bank belandt: bovenop de Glandon was het 3 graden Celsius en hadden we minder zicht dan Stevie Wonder in een sauna waar iemand net die hele emmer met water over de stenen heeft gekieperd, terwijl we Alpe d’Huez moesten beklimmen in de brandende zon met een graad of 28.

Maar wat me het meeste opviel was de stilte. 8000 man onderweg, en toch kon je op de beklimmingen een speld horen vallen, tussen het gehijg door uiteraard. Heel af en toe twee kwebbelende Italianen, maar verder onderging iedereen de Glandon, de Telegraphe en De Galibier zwijgend – op Alpe d’Huez werd er wat meer gevloekt…

Het had iets magisch, die zwijgende massa, gedwee naar boven klimmend. Omdat ik wat harder klom dan de meeste mensen (poch, poch, poch), passeerde ik de sliert links van de weg en trad ik bijna buiten mezelf. Dit is dus mindfullness, dacht ik. Zo voelen mensen zich als ze een maand lang in kleermakerszit naast een geit zitten te mediteren in India.

De Marmotte, ik kan het iedereen aanbevelen die eens lekker tot rust wil komen.

P.S. O ja, wat ook nog opviel was de enorme hoeveelheid plastic reep- en gelverpakkinkjes op de weg – en in de natuur. Is het nou echt zoveel moeite die weer in je zak te doen? Ja, zo’n leeg gelverpakkinkje plakt een beetje, maar niets wat een wasmachine niet op kan lossen, enneehhh JE PLAKT EN STINKT SOWIESO EEN UUR IN DE WIND NA 174 KILOMETER FIETSEN – maar goed, Het Is Koers!-lezers gooien natuurlijk geen afval in de natuur, dus dit is preken voor eigen parochie.

Mediteren met een biertje op de top van Alpe d’Huez, met al het afval nog in m’n achterzak.

Andre van den Ende