De geur van het ziekenhuis vermengde zich met de muffe lucht van het tweedehands boek: Mijn wegjournaal van Eddy MerckxEddy Merckx, opgetekend door journalist Louis Clicteur. Een paar uur eerder had ik het zonder erbij na te denken in mijn tas gegooid. Eigenlijk stond mijn hoofd niet naar wielrennen en zeker niet naar Eddy Merckx – ik had niet zoveel met winnaars, vond verliezers veel boeiender – maar lezen was de enige manier om mijn hoofd wat rust te geven. Mijn vader ging dood; die verschrikking tekende zich steeds scherper af. Een kale, broodmagere man. Zo was hij een paar dagen eerder op de intensive care beland. Alles was kapot. Gesloopt door de chemo; het gif dat paradoxaal genoeg zijn leven had moeten redden. Een paardenmiddel met een dodelijke bijwerking. Hij had longontsteking. Een doodvonnis in zijn situatie. Praten kon hij niet meer. Eigenlijk kon hij helemaal niets meer. Ik dwong mezelf het boek open te slaan en te lezen.

Het seizoen 1971 begint met een trainingskamp in Toscane. Merckx stelt tot zijn tevredenheid vast dat hij maar iets verzwaard is in de achterliggende winter. Een groot contrast met zijn knecht Martin van den Bossche die met zijn 15 kilo overgewicht veranderd is in een trage dikzak. Het heeft zo zijn consequenties; Van den Bossche wordt er keer op keer afgereden tijdens de trainingen in het glooiende Toscaanse land.

Kon ik dat doen? Een kankerpatiënt vergelijken met een wielrenner? Ik kreeg het beeld niet uit mijn hoofd: Mijn vader zag eruit als Michael Rasmussen. Iets dat overigens genoeg zei over de obsessieve wijze waarop de Deen met zijn gewicht omging. Mijn vader was een ijdeltuit; vond altijd dat hij er goed uitzag voor zijn leeftijd. Er was niets meer van over. Een foto boven het bed herinnerde ons aan die man. Ik vroeg me af wanneer we weer naar binnen mochten. Artsen deden belangrijke onderzoeken. Daarna zouden we bijgepraat worden. Weer een slecht bericht? Het zoveelste in korte tijd? Het was stil in het ziekenhuis; het liep al tegen de avond. Het lezen in het boek gaf me de oppervlakkige rust die ik zo nodig had. Een korte pauze in de emotionele achtbaan waarin we al een paar dagen rondgeslingerd werden.

Het jaar begint goed met winst in de Ronde van Sardinië en Parijs- Nice. Maar dan dringt de dood ook al het wegjournaal binnen. De veel betreurde Jean-Pierre Monseré verongelukt tijdens een wedstrijd in Retie. Eigenlijk had de wereldkampioen Parijs-Nice moeten rijden, maar omdat hij angst had voor ‘slecht weder’ bleef hij thuis. Een bittere ironie. Merckx is zwaar aangedaan en direct na afloop van Parijs- Nice haast een groot deel van het peloton zich naar huis om bij de begrafenis van Monseré aanwezig te zijn. “Arme Jempi” besluit Merckx het hoofdstuk Monseré en gaat dan weer over tot de orde van de dag. Milaan-San Remo moet immers gewonnen worden voor vader Molteni.

Het wachten duurde lang. Ik legde het boek even opzij en speurde de gang af naar een koffieautomaat. Ik was alleen; de rest van de familie was naar het ziekenhuisrestaurant gegaan, maar ik had geen trek in kleffe friet. Hoe zou het zijn om je vader te verliezen? Ik kon me er nog niks bij voorstellen. Hoe oud was hij eigenlijk in 1971? Hij was net vader geworden, net als ik. Ik had mijn dochtertje bijna niet gezien de afgelopen dagen. Ze logeerde bij mijn schoonouders; we moesten elk moment van de dag en nacht naar het ziekenhuis kunnen gaan. Ik geloofde niet dat mijn vader zich in die tijd bezighield met Eddy Merckx. Hij was niet echt van de sport. Op de foto’s uit die periode droeg hij een soort van Jan Janssen-bril, maar dat was niet omdat hij fan was, iedereen in die tijd droeg zo’n bril. Net als roken, dat deed ook iedereen.

Merckx wint ondanks hinderlijke wieltjeszuigers Milaan-San Remo voor de vierde maal en schrijft dat vader Molteni dolgelukkig is, sterker nog, hij is bijna gek van vreugde! Belgische journalisten pinken een traantje weg. Een solo aankomst op de Via Roma, de sterkste renner heeft gewonnen.

Hoe zou het zijn om een koers te winnen? Ik wist het niet; was niet meer dan een anonieme meerijder. Sterker nog; ik had al maanden niet meer serieus gefietst. Straks, als dit allemaal voorbij was, moest ik maar weer gaan trainen. Ik bladerde verder door het boek en zag een foto van Merckx die opkrabbelde in de chaos na een valpartij. Mekaniekers kwamen aangesneld met een vers wiel. Eddy Merckx 001Om hen heen een vlak land met een vervallen boerenschuur. De foto deed me verlangen naar de koers. Heimwee naar die heerlijk ongecompliceerde zaterdagmiddagen of zondagmorgens in het vroege voorjaar. De bomen nog kaal, koude wind langs mijn hoofd. De geuren van de koers, subtiel vermengd met de eerste, nauwelijks waarneembare geuren van de naderende lente. Met een goede vriend op pad naar weet ik veel waar en lekker 60 kilometer rammen. Daarna McDonald’s. Geen zorgen, hooguit zere benen.

Een update van een arts. “De situatie is zorgelijk, maar niet hopeloos”. Vragende, ongeloofwaardige blikken. “Al zie ik nog maar 1% kans op herstel, ga ik door met behandelen. Dat is mijn plicht”. “Dit is niet menswaardig meer” wierpen we tegen. “Dat is een behoorlijk subjectief begrip dat ingekleurd wordt door het uiterlijk van uw vader” antwoordde hij. Op het prikbord in zijn spreekkamer hing een foto van een man in een felgeel pak op een bergtop. “Lag er net zo bij als jullie vader” Daarna werd hij opgepiept. 1% Kans op herstel. Zaten we nu te snel mijn vader op te geven? We hadden toch totaal geen medische kennis? Die arts wist waar hij het over had. En daarbij, het perspectief van Lance Armstrongs was vast niet veel beter. Een verwarrende situatie. Gedachten die alle kanten opvlogen. Tussen hoop en vrees. Terug op de gang. Nieuwe onderzoeken. Weer wachten. Verder lezen.

Merckx klaagt en koerst zich verder door het voorjaar. Wint op indrukwekkende wijze de Omloop het Volk, maar verliest de Ronde van Vlaanderen. Tot groot verdriet van Merckx, en eigenlijk van heel Vlaanderen is het de Nederlander Eef Dolman die er met de bloemen vandoor gaat in een Ronde die nog altijd bestempeld wordt als een van de meest tegenvallende edities ooit. Alleen tegen allen is de toepasselijke titel van het hoofdstuk. Daarna gaat het via de door Merckx gewonnen Ronde van België door naar de hel. “Op de vooravond van Parijs-Roubaix begint men opnieuw met de polemieken en de stemmingmakerij” zo begint hoofdstuk 4: Ten einde krachten in de hel van het noorden. Merckx wordt 5e maar het siert hem dat hij het grote aantal lekke banden dat hem parten speelde, niet als excuus opvoert. Winnaar Rosiers was gewoonweg te sterk. “Zijn naam misstaat het palmares van Parijs-Roubaix zeker niet. Daarbij, Parijs-Roubaix heeft nooit gelogen. Of toch heel zelden”.

Parijs-Roubaix, de hel van het noorden. Wanneer is iets een hel? Vroeger leerde ik dat het een plek was waar zondaren tot in den eeuwigheid wegkwijnden in een onuitblusbaar vuur. Likkende vuurtongen aan zondige tenen. In zekere zin waren we nu ook in een hel beland, alleen kende deze variant een einde. Als mijn vader overleed, was het voorbij. Nou ja, voorbij; dan brak er weer een nieuwe fase van helbeleving aan. Vooral voor mijn moeder die helemaal alleen door moest met haar leven. Parijs-Roubaix was wat dat betreft al helemaal een overzichtelijke hel; een uurtje of 7 afzien en dan de douche en de verhalen. De hel in verschillende verschijningsvormen. En als je in je eigen hel zat, vond je die waarschijnlijk het vreselijkst van allemaal. Was mijn vader zich bewust van zijn hel? Ik hoopte van niet.

Georges Pintes wint bijna Luik-Bastenaken-Luik. Bijna, want op de wielerbaan in Luik weet Merckx nog net de volkomen onbeduidende Pintes te verslaan. Merckx was overmoedig, heeft zichzelf overschat. Een monsterontsnapping door barre weersomstandigheden. Pintes rijdt een gat van 5 minuten dicht op de volledig ingestorte kannibaal. Merckx lijdt, elke pedaalslag ondergaat hij als een ware foltering. Vooral op de Mont Theux, waar zijn inzinking zwarter en dieper is dan hij ooit bevroeden kan. Na afloop is er bewondering, maar ook kritiek. Zo schrijft Het Nieuwsblad-Sportwereld bij monde van Joris Jacobs dat Merckx zijn meest kostbare bezit, zijn aureool van ongenaakbaarheid en onoverwinnelijkheid verloren heeft. Een historische dag in de wielergeschiedenis. Merckx antwoordt op gepaste wijze en rijdt een serie goede wedstrijden met winst in de Duitse Klassieker De Henninger Turm als hoogtepunt.

Het werd nog stiller op de gang. De winkeltjes in de grote hal bij de ingang gingen dicht en loketten van de verschillende afdelingen werden gesloten. Het baliepersoneel ging naar huis. De hal werd overgenomen door schoonmaakpersoneel. In mijn fantasie reed ik nu door de Ardennen, ploeterend naast Merckx op de flanken van die verdomde Mont Theux. We leden allebei. Het stortregende en het was ijzingwekkend koud. Lijden, ook al zo’n subjectief begrip. Een criterium lang in het laatste wiel, met mijn bek op de trekhaak, dat was ook lijden, maar wel een zelfverkozen lijden. Ik had een keuze. Kon afstappen, mijn nummer inleveren en lekker naar huis gaan. Een keer in de remmen knijpen en dan was het voorbij. Onaantrekkelijk, maar het kon. Nu hadden we geen keuze, afstappen was onmogelijk. We moesten door tot de finish waar geen bloemen, maar de dood op ons wachtte. Ik dacht weer aan Merckx die zich dwars door de Ardennen heen vocht. Hij was zijn aureool van onaantastbaarheid kwijt, zo beweerden sommige journalisten. De kannibaal leek een prooi te zijn geworden. Mijn vader had ook zijn aureool verloren. Dat van hard werken, doorzettingsvermogen en wilskracht. Toen hij nog maar een paar uur op de intensive care lag, had hij zich kwetsbaarder getoond dan ik hem ooit had meegemaakt. Hij had mijn hand gepakt en hem hard op zijn borst gedrukt. Hij fluisterde er iets bij, maar ik kon hem niet verstaan. Het irriteerde hem, maar hij had de kracht niet om duidelijk te maken wat hij bedoelde. Had hij pijn, wilde hij me nog iets meegeven? Was het een moment van overgave? Ik wist het niet, kon zijn gebaar niet plaatsen. We waren nooit zo lichamelijk geweest. Ook daarin was mijn vader een kind van zijn generatie. Nooit zou ik te weten komen wat hij me op dat moment wilde vertellen. Zijn machteloosheid raakte me diep.

We deden niet heel veel samen. Onze relatie was prima, maar niet heel erg close. Te groot verschil in interesses en hobby’s. Heel af en toe kwam hij kijken bij de koers. Op het eerste gezicht stil en gereserveerd, een beetje ongemakkelijk in een wereld die duidelijk de zijne niet was, maar later hoorde ik dat hij erg enthousiast en trots was geweest. Hij was in dat opzicht moeilijk te peilen. Had nooit geleerd hoe hij met zijn emoties om moest gaan. Waarschijnlijk kwam het doordat hij al jong zijn moeder had verloren. Daar was nooit meer over gesproken en dat onverwerkte verdriet broeide dicht onder de oppervlakte van zijn bestaan. Soms kwam het er zo maar uit. Emotionele incontinentie had hij het ooit genoemd. Hij zei wel eens dat hij ook een racefiets ging kopen, zodat we samen konden fietsen. Het was er nooit van gekomen. Ooit, heel lang geleden, fietsten we van huis naar opa en oma. Ruim 40 kilometer van Lienden naar Hei- en Boeicop. Broodjes in de tas, een groot avontuur. Ik zeurde, hij mopperde. Een hand op mijn schouder om de snelheid er nog een beetje in te houden. Als hij niet keek, hield ik mijn benen stil. Linkeballen. De laatste weken van zijn ziekte had ik het gevoel dat we meer naar elkaar toegroeiden. Was dat het wat hij duidelijk wilde maken met die hand op zijn borst? Geloofde hij nog in een gezamenlijke fietstocht. Moest ik nu mijn hand op zijn schouders leggen? Het had geen zin meer; het was over en uit. Hij kon niet meer.

Merckx ging naar de Tour de France. Ik had er geen zin meer in. Drie weken lang dat gezeur over tegenstanders en journalisten. Was Merckx zo’n ongelooflijke zeurpiet of lag het aan de opsteller van het boek? In zijn voorwoord had hij al aangegeven een groot fan van Merckx te zijn. Het kwam zijn objectiviteit duidelijk niet ten goede. Ik bladerde door het boek op zoek naar het drama van Ocaña dat zich in de Tour van 1971 af zou spelen. De ongelukkige Spanjaard, die in zijn gele trui in beestachtig weer, onder druk gezet door Merckx en zijn manschappen ten val kwam in de afdaling van de Col de Mente, opkrabbelde en toen geschept werd door een naar beneden glibberende Joop Zoetemelk. Exit Ocaña, einde tour. Een beetje drama, genieten van andermans leed, daar had ik wel behoefte aan. Het viel tegen; Merckx deed tamelijk klinisch verslag van het voorval. En dan voornamelijk vanuit zijn eigen perspectief. Hoe vervelend het was dat hij werd beschimpt door de Fransen die Ocaña een warm hart toedroegen, dat er altijd een smet op zijn tourzege zou blijven rusten, de strijd over het wel of niet aantrekken van de gele trui. Eigenlijk was ik wel een beetje klaar met Merckx, net als met dat eindeloze wachten hier in die gang. Net als met deze hele verschrikkelijke situatie. Ik wilde naar huis, mijn dochtertje in mijn armen houden. Met een biertje op de bank en morgen lekker fietsen.

Rond een uur of 8 mochten we weer naar binnen. Een onveranderd beeld. Vanaf de foto keek mijn vader naar het verwoeste, aan slangen geketende lichaam dat onder hem in het bed lag. Op het geluid van de beademing na was het volkomen stil. Vredig bijna. Ongemakkelijk stonden we aan het bed. Legden onzeker een hand op zijn arm. Geen reactie. Technisch gezien leefde hij nog.

Twee dagen later overleed hij en het boek verdween onuitgelezen in de kelder. Weggesmeten in een plastic zak. Een symbool van alle ellende en verdriet. De jaren verstreken en ik vergat het boek. Totdat ik het een week geleden, bijna 7 jaar na het overlijden van mijn vader, tijdens het opruimen van het huis zomaar opeens weer vond. Ik las het boek nu helemaal en met het lezen kwamen de herinneringen. En ook nu bleek dat de tijd alle wonden heelt. Het boek was niet langer een kwade verzameling papier, een slechte herinnering, maar een object dat me herinnerde aan mijn vader. Aan die hand op zijn borst, aan de eenzame overpeinzingen in die eindeloze gang, maar ook aan de menselijke veerkracht om altijd weer door te gaan met leven.

Merckx wint in 1971 ook nog de Tour de France, wordt wereldkampioen in Mendrisio en slaagt er eindelijk in om de Ronde van Lombardije te winnen. Het is een waardige afsluiting van een seizoen dat door de heer Clicteur als het beste ooit wordt omschreven. “Niet alleen de grootste wielrenner, maar ook de grootste sportman van de eeuw!” Merckx geeft aan dat hij deze winter gaat genieten van zijn gezin en vertelt dat hij zichzelf op een mooie nieuwe villa te Kraainem heeft getrakteerd.

Joost-Jan Kool