Hollandser dan het land van Heusden en Altena gaat het niet snel worden. Groene polders onder een helderblauwe hemel, af en toe een wolk. Nederlands cultuurlandschap ingesloten tussen de Merwede, de Bergsche Maas en A27, doorkruist met provinciale wegen en fietspaden. Daartussen kleine dorpjes op fietsafstand van elkaar verwijderd. Via de Merwedebrug bij Gorinchem ben ik hier gekomen. Sleeuwijk, Andel, Almkerk en Nieuwendijk. Het zijn de coördinaten van mijn route door het meest noordelijke puntje van Noord-Brabant, Protestants buitenbeentje van de provincie. Het is heerlijk weer, er staat weinig wind en niets wijst erop dat daar verandering in gaat komen. Ik fiets richting Hank en steek daar de Bergsche Maas over. Een paar minuten later rijd ik het mooie dorp Raamsdonk binnen.

Ik zit al een paar uur op de fiets en begin honger te krijgen. Op de Dorpsstraat passeer ik een warme bakker. Op het reclamebord voor zijn deur staat met wit krijt geschreven dat de appelflappen in de aanbieding zijn. Ik stop en loop de winkel in. Het is er druk. Voor de zekerheid vraag ik of er een pinautomaat is, zodat ik niet voor niets ga wachten. Het ruikt heerlijk in de bakkerij en terwijl ik afwisselend de winkel en de straat waaraan deze ligt bekijk, wacht ik rustig mijn beurt af. Mijn fiets, die ik tegen de voorgevel heb geparkeerd, houd ik met een half oog in de gaten. Echt bang dat de mensen in dit dorp mijn fiets zullen jatten, ben ik echter niet.

Even later stap ik met twee appelflappen in een papieren zakje de zaak weer uit en zie dat een klein iel mannetje in een Mars-Flandria trui aandachtig mijn fiets bestudeert. Niet alleen zijn shirt is retro, zijn hele outfit verwijst naar lang vervlogen tijden. Dikke wollen broek, spitse zwarte schoentjes en hagelwitte sokken. Op zijn hoofd staat een koerspetje met het klepje keurig omhoog. Rozig haar met een lichte slag, kruipt onder de rand van het petje vandaan.

Terwijl ik hem verbaasd bekijk, doet hij een stap opzij voor een bejaarde dame met een winkeltas op wieltjes. Ze wil erlangs, maar wij versperren het trottoir. Ik schat hem op halverwege de 40. “Mooie fiets,” zegt hij terwijl hij met zijn nagel tegen het carbon tikt. “Dank je,” antwoord ik. “Ik neem aan dat je ook een fiets hebt?” Hij knikt en wijst naar het exemplaar dat even verderop tegen een bankje staat. De slanke buizen, de kabels in grote bogen boven het stuur en de schakelhendels op de buis maken duidelijk dat het hier gaat om een gedateerd model. “Fiets je veel?” vraag ik. Hij knikt. “Maar eigenlijk te weinig naar mijn zin. Ik zou graag meer en regelmatiger willen trainen.” Ik herken die wens en grap dat je nooit te vaak op de fiets kan zitten. Ik steek mijn hand uit, stel me aan hem voor en vraag naar zijn naam. “Wie ik ben is niet interessant, het gaat erom wie je wilt zijn,” is zijn vage antwoord. “Wie wil je dan zijn?” vraag ik meteen. Hij vertelt me dat hij Joop Zoetemelk wil zijn. “Oké,”, reageer ik verbijsterd. “Je lijkt in ieder geval wel op hem”. Het compliment doet hem zichtbaar goed.

Ik stap weer op en zet koers richting de monumentale Sint-Bavokerk midden in het dorp. Daar op de grote stenen toegangstrappen wil ik mijn appelflappen opeten. Tot mijn schrik zie ik hoe Joop me volgt. Even later komt hij naast me zitten. “Mag ik ook een stukje,” bietst hij. “Ik ben vergeten eten mee te nemen”. Ik geef hem een halve appelflap. Zwijgend kijken we hoe een paar oude mannen voorbijfietsen. Spade over de schouder en een rieten mand onder de snelbinders. Het is rustig hier en de voorbijgangers die passeren zijn de 60 al ruim gepasseerd.

Even later knalt er een scootertje met daarop een jongen en een meisje voorbij. De bekende uitzondering op de regel. Ik vraag Joop waarom hij in hemelsnaam Joop wil zijn. “Ken je die look-a-like van Eddy Merckx in België?” vraagt hij. Zonder mijn antwoord af te wachten, vertelt hij dat hij een groot fan is van Joop Zoetemelk. Hij is van mening dat Joop ook een dubbelganger verdient. Op dit moment is hij in training om hard genoeg te kunnen fietsen om als Joop look-a-like stukjes met het peloton mee te rijden. Op televisie komen, dat is zijn grote doel. “Alleen zo kan ik Joop de eer geven die hij verdient”. Ik heb geen zin om te vertellen hoe irritant ik die nep-Merckx vind en wens hem veel succes. Ik groet hem en rij snel weg van het dorpsplein. Ik hoop dat hij niet achter me aan komt.

Even later fiets ik over een breed fietspad richting Waspik. Als ik bij het passeren van een fietser over mijn schouder kijk, zie ik tot mijn verbazing dat Joop in mijn wiel zit. Ik had hem nog niet opgemerkt en houd in, zodat hij naast me kan komen fietsen. Hij doet precies hetzelfde en blijft stug in mijn wiel zitten. Op mijn vraag waarom hij dit doet, haalt hij zijn schouders op en laat een langgerekt ‘pfffff’ horen. Mijn hemel! Ik begin hem zat te worden. Het praatje in Raamsdonk was op zich nog wel vermakelijk, maar nu wordt het vervelend. Ik besluit iets harder te gaan rijden in de hoop dat hij lost. Ik fiets de groene polder weer in en volg de borden richting ’s Gravemoer. Omdat ik merk dat hij makkelijk volgt, gooi ik er nog maar een schepje bovenop. Ik had me voorgenomen om vandaag alleen op het binnenblad te trainen, maar nu gooi ik de ketting toch maar op het grote mes. Ik zet nog eens goed aan. Helaas, Joop geeft geen krimp. “Hé wieltjeszuiger! Waarom neem je potdorie niet eens over?” Weer haalt hij zijn iele schouders op en spreekt de legendarische woorden: “Ach Parijs is nog ver!” Ik weet niet of ik nijdig moet worden of dat ik maar gewoon hard moet lachen om de bizarre situatie waarin ik ben beland. Daar rijd ik dan op een mooie lentedag met een Joop Zoetemelk clichés uitbrakende mafkees in mijn wiel.

Ik besluit te testen hoe grote fan hij eigenlijk is. Ik begin met een makkelijke vraag: “Joop, in welk jaar won je de tour. Hij: “1980”. ”Wanneer won je de Waalse Pijl?”. Zonder na te denken: “1976”. “En Veenendaal-Veenendaal?” Hij weet veel, dat is wel duidelijk. Dan maar wat gemener. “Joop, Jan Raas was toch veel beter dan jij?” Adrem: “Wanneer won Raas dan de Tour?” Ik: “Die won je alleen maar dankzij Raas!” Joop: “Pffff”. Het is tijd voor de finale vraag: Joop, waar win je de tour?” Hij hoeft niet lang na te denken: “In bed!” We staan inmiddels bijna stil op de lange rechte weg. Sur place in de polder. Zonder iets te zeggen, zet ik vol aan. Mijn kwelgeest geeft me geen meter. Ik gooi het nu over een andere boeg. “Joop, je doet Joop tekort. Hij was helemaal geen wieltjeszuiger, hij was veel meer dan dat. Je beledigt je held op deze manier, dat verdient hij niet”. Weer een langgerekt pffff en verder geen reactie.

Oké, nu is het leuk geweest. Ik weet dat er zo een zwaar stuk weg aan zit te komen. Een weg met -voor Nederlandse begrippen- flinke kasseien dwars door een vlak en kaal stuk polderland. De meest geschikte plek om onze Joop eindelijk uit mijn wiel te kletsen. Even later draai ik de kasseien op en voel ik de wind die van opzij de weg over blaast. Ik schakel een paar tanden groter en zet flink aan. Ik voel me als Tom Boonen in Parijs-Roubaix en ben er heilig van overtuigd dat de rare verschijning in mijn wiel over enkele minuten alleen door de polder zal dwalen. Vervelend voor hem, maar ik ga niet de hele dat met een imitatie-Joop rondrijden. Maar hij is taai. Strak zit hij in mijn wiel en niets, maar dan ook helemaal niets wijst erop dat hij moet lossen. We naderen Kaatsheuvel. In de verte doemen de grote rieten punten van het toegangsgebouw van de Efteling al op. Nu moet het gebeuren! Zonder reserve stamp ik voluit op de pedalen. Mijn benen knallen uit elkaar en mijn longen staan in de fik. Ik heb geen keus, ik moet door! Een paar ogenblikken later worden we tegemoet gereden door een grote trekker met maaimachine. Dit is mijn kans! Joop moet heel even achter me gaan rijden, in plaats van half naast me en komt vol in de wind te zitten. Nog één keer zet ik vol aan. Ik krijg 30 centimeter en als het gevaarte weer voorbij is, schuift Joop weer terug op zijn oude vertrouwde plek. Ik word er gek van en neem me voor om een strak tempo te blijven rijden en het later nog eens te proberen. Tussen Kaatsheuvel en Loon op Zand liggen ook nog een paar lastige stukken en daar zal ik hem definitief elimineren. Hij zal toch ook een keer moe worden. Ik heb geen zin meer om met hem te praten.

We passeren Kaatsheuvel en rijden Loon op Zand in. Het is er druk, de terrassen zitten vol. Het landschap is veranderd. Bos in plaats van polders. Op een lange rechte weg tussen Loon op Zand en Udenhout besluit ik wat te drinken. Ik pak mijn bidon uit de houder en kom heel even omhoog. Dan gebeurt het: Joop demarreert niet eens, hij rijdt gewoon bij me vandaan. Metertje voor metertje verdwijnt hij uit het zicht. Ik moet hem laten gaan, ik kom er niet meer bij. Mijn ongewenste volger is gedemarreerd, op z’n Zoetemelks.

Joost-Jan Kool