In een vorige bijdrage op deze plaats sprak ik over Jean-François Bernard, in de jaren tachtig de gedroomde kroonprins van het Franse wielrennen. Nog voordat hij goed en wel een aansprekende overwinning had behaald, werd Bernard door de Fransen al de opvolger genoemd van die andere Bernard: vijfvoudig tourwinnaar Hinault.

Lekker is dat. Probeer je als getalenteerde Bourgondische knaap een bovengemiddelde renner te worden met bijbehorende prestaties, krijg je het gewicht van een hele fietsnatie op je nek.

Het wielerpeloton is vergeven van de kroonprinsen die die status nooit zullen ontstijgen. Tom Danielson zou in navolging van Armstrong de Tour de France gaan winnen, evenals Yaroslav Popovych. Linus Gerdemann zou de nieuwe Jan Ullrich worden en Luis León Sánchez de nieuwe Miguel Indurain. Tot nu slaagde geen van allen en zeer vermoedelijk zullen ze dat ook nooit doen.

Maar deze wielrenners treffen het nog als je ze vergelijkt met sporters die moeten wedijveren met naamgenoten. In het geval van Bernard was dat al lastig, maar denk je eens in dat je dezelfde áchternaam hebt als je voorganger. We komen dan bij sportlieden die lijden aan het Jordi Cruijff-syndroom: opgezadeld zijn met een verwachtingspatroon waaraan onmogelijk is te voldoen. Nelson Piquet jr. kan er over meepraten. Diego Maradona jr. trouwens ook. Die is nu strandvoetballer. En doet Jordy Cruijff nu ook niet iets op het strand ergens op een eiland? Mijn advies aan de toekomstige zoon van Michael Phelps: leg je toe op curling of petanque.

Dan heeft Sven Kramer het toch beter voor elkaar. De beste prestatie van vader Yep is een tweede plaats op een EK Allround en enkele tweede plaatsen op NK’s. Tegen middelmaat is het voor een zoon natuurlijk gemakkelijker opboksen. Opvallend is wel dat Sven Kramers talent toch in niet onbelangrijke mate wordt toegeschreven aan dat van zijn vader.

Axel Merckx

Bij Axel Merckx ging dat er vreemd genoeg anders aan toe. Axels vader Eddy won vijf keer de Tour de France. Ter vergelijking: zoon Axel was zeven keer de beste Belg in het eindklassement (hoogste klassering: 10e in 1998). In 2000 werd hij Belgisch kampioen en in 2004 won hij Olympisch brons. Een bovengemiddeld renner dus, maar vergeleken met zijn vader een zeer matig coureur. Niemand twijfelt eraan dat Axel Merckx met een andere achternaam meer applaus had gekregen voor zijn prestaties en ik acht de kans groot dat hij met een achternaam als Vansummeren ook nog eens meer had gewonnen.

Ik weet via-via dat Robert Gesink de zoon is van Anton Geesink. (Die extra ‘e’ van Anton heeft alleen te maken met lichaamsomvang.) Maar Robert heeft nog het geluk dat Anton judoka was en dat die dus nooit de Tour won. Naar verluidt was Anton ook geen rasklimmer, dus in de bergen zal Robert zijn vader naar de kroon steken. Maar Anton werd wel Olympisch kampioen. In Londen in 2012 zal de druk op Robert daarom immens zijn.

Mijn eigen achternaam is Haanstra en ik heb nooit gehoord van een wielrenner met die naam. De bekendste Haanstra is filmmaker en ik heb nauwelijks ambitie in die richting. Voor mij staat niets dus nog een imponerende wielercarrière in de weg.

Ik denk dat ik mij ga inschrijven voor de Tour de France van 2011.

Auteur: Menno Haanstra

Menno Haanstra