Volgens Michael Boogerd komt het door de weersomstandigheden: veel te mooi. Herman Chevrolet denkt dat de pijnstiller Tramadol de grote boosdoener is. Pieter Evelein vermoedt een tekort aan respect in het peloton. Bert Wagendorp geeft de nivellering de schuld. En dan hebben we Thijs Zonneveld natuurlijk nog; die geeft iedereen de schuld, de UCI voorop. Tien ideeën gooide hij gisteren de wereld in, want ach en wee, zo kan het toch echt niet langer. Natuurlijk heeft hij een punt, al dat gespartel in goten en greppels; niet goed word je ervan. En toch krijg ik een beetje jeuk van zijn goedbedoelde ideeën.
‘Wielrennen op deze manier kan niet meer’ schrijft hij. En hoe vaker ik die zin lees, hoe meer ik er iets anders doorheen zie schemeren. Iets van dedain bijna. Iets van ‘jullie renners laten je willoos naar de slachtbank leiden en daar ga ik nu iets aan doen’. Een beetje alsof de renners niet in staat zijn voor zichzelf op te komen. Tegelijkertijd bekruipt mij hetzelfde gevoel als wanneer ik weer eens zo’n speeltuin zie, met van die zachte stuitertegels onder het klimrek. Kinderen die zich tegenwoordig nog een gat in het hoofd vallen, zijn een zeldzaamheid geworden omdat de wereld van vandaag werkelijk ieder risico uit wil sluiten. Risico’s zijn eng. En gevaarlijk, soms zelfs levensgevaarlijk.

Maar.

Risico’s zijn ook spannend.

In de Volkskrant schreef Wagendorp dat sommige mensen vinden dat de val moet worden uitgebannen en dat anderen de mogelijkheid van de val zien als essentieel onderdeel van de sport. Niet dat zij continu renners tegen de vlakte willen zien gaan, maar het gaat om de dreiging van het noodlot dat met de coureurs meerijdt. De wielerkoers is een zoektocht naar balans en een gevecht tegen de krachten die haar trachten te verstoren, schrijft Wagendorp – ja, ik moest ‘m ook twee keer lezen.
Daarmee verwoordt hij naar mijn gevoel wel meteen de jeuk die ik van Zonnevelds ideeën krijg. Koers is zo veel meer dan hard van A naar B rijden – daarom houden we toch juist van de koers? Renners strijden tegen elkaar, tegen zichzelf, maar zeker ook tegen het noodlot in al zijn verschijningsvormen. In een wielerklassieker verschijnt het noodlot in de gedaante van smalle en bochtige weggetjes met rare verkeersheuvels, paaltjes en meer van die ellende. In een bergetappe vormt de berg zelf dat mogelijke noodlot, met z’n helse stijgingspercentages, z’n zinderende asfalt en z’n draconische haarspeldbochten in de afdaling. De renner dient hier tijdens de koers mee af te rekenen, net als hij het gevecht met zijn eigen verwachtingen en pijn moet aangaan. Dat is wat koers koers maakt, daarom kijken we er zo graag naar.

Als Zonneveld stelt dat het peloton sneller, compacter en nerveuzer is dan voorheen geloof ik hem direct. Maar is het dan niet aan de renners zelf daarop te anticiperen? Dat doen ze toch ook als ze in de dichte mist van een berg af komen zeilen? Of wil Zonneveld zeggen dat de renners dan net zo veel risico’s nemen als op een stralend mooie zomerdag?
Ik ben het met Zonneveld eens als hij zegt dat renners die anderen in gevaar brengen met een onbesuisde actie, geschorst mogen worden. Als dat de enige manier is om ze te leren dat ze niet de enigen in koers zijn, moet dat maar. En dat idiote inhalen over stoepjes en andere obstakels mag ook best worden bestraft. Die radio- en tv-spotjes om het publiek op te voeden – helemaal goed.

Maar dan.

Het peloton verkleinen; van de tweehonderd renners moeten er in het vervolg zeventig thuis blijven, stelt Zonneveld voor. Maar ik heb nog nooit gezien dat die tweehonderd renners zich als één aangesloten pak van start naar finish bewegen. En ik geloof ook niet dat een kleiner peloton plotseling minder nerveus koerst – of willen ze in een kleiner peloton niet meer winnen?
Het parcours, ook zo’n punt. Willen we werkelijk dat de renners zeggenschap krijgen over het parcours? Waar gaan we dan koersen, op de wielerbaan? Zodat ieder risico al van tevoren buiten de deur wordt gehouden? En die oortjes, ook afschaffen – alsof er in koersen zonder oortjes niet wordt gevallen. Bovendien: is het eigenlijk wel zo dat iedere ploegleider ál zijn renners naar voren schreeuwt – is dat al eens goed onderzocht?
Ook Zonnevelds negende idee zint me niet: op drie kilometer voor de finish van een vlakke rit in een etappekoers klokken we alle renners, zodat de sprinters daarna hun ding kunnen doen zonder dat klimmers of klassementsmannen in de weg rijden. Ik bedoel: hallo? Sprinten is de kunst van het laveren, de kunst van het goed laten sporen van jouw treintje, rekening houdend met de chaos om je heen. Wanneer de klassementsrenners en bergkoningen al op drie kilometer voor de streep de benen stilhouden, wat krijgen we dan nog voor sprint? Acht treintjes op een rij en kijken wie het snelst over de streep dendert?

Echt, iets minder valpartijen zou fijn zijn. Maar we moeten ook niet vergeten dat wielrennen iets anders is dan een zwemwedstrijd, een potje tennis of klauteren in een klimrek dat op stuitertegels staat. En we moeten al helemaal niet vergeten dat risico’s en ellende bij het leven horen – hoe afschuwelijk soms ook.
Van renners die op dit niveau koersen, mogen we verwachten dat ze de risico’s kennen en er rekening mee houden. Ook mogen we van ze verwachten dat ze de voeten aan de grond houden als het ze echt niet zint. Deze mannen weten heus wel dat er zonder hun gebeul op de pedalen simpelweg geen koers meer is – het zijn geen kleine kinderen!

Overigens heb ik nog wel twee alternatieven voor de lijst van Zonneveld. Ploegen en coureurs die niet jaarrond op het hoogste niveau rijden, horen in de grote klassiekers en rondes niet thuis. Het verschil is te groot en renners die een koers lang op de limiet rijden, verspillen te veel concentratie aan het overleven an sich.
Verder horen mannen die zich door het peloton bewegen alsof iedere vierkante centimeter asfalt er speciaal voor hen is neergelegd niet in een peloton thuis.

En anders is het misschien een idee ieder parcours van A naar B van stuitertegels te voorzien.

Mariska Tjoelker
Laatste berichten van Mariska Tjoelker (alles zien)