Het is hondenweer, de dag voor le quatorze juillet, de Franse nationale feestdag. Her en der worden er zonder veel overtuiging op dorpspleintjes rijen bankjes en partytenten neergezet. De avond voor de feestdag wordt er normaal gesproken al echt gefeest. Maar de loodgrijze lucht doet geen enkele belofte.

Ik rijd moederziel alleen, maar tot de kruin gemotiveerd, door de Morvan. Een tocht van vier uur, de laatste van de vakantie en daarom moest en zou ik rijden vandaag.

Omdat ik kilometers lang niemand tegenkom op deze doordeweekse doorweekte dag, ga ik in mijn hoofd leven. Ik denk steeds aan Bernard Hinault. Die Luik-Bastenaken-Luik won terwijl driekwart van het peloton afstapte in de bizarste weersomstandigheden ooit.

Dit zijn niet de Ardennen, nee. Maar het landschap lijkt er op. Nooit vlak, heuvels van een paar honderd meter hoog. Grote stukken donker bos. Een paar magnifieke kastelen en burchten, en als klapstuk de hooggelegen basiliek van Vézelay. Een tussenstop voor Compostellagangers. Pelgrims, net als ik.

Men zegt dat Le Blaireau toen zijn knieën kapotgereden zou hebben, waardoor Joop Zoetemelk in 1980 de Tour kon winnen. En anders kwam het wel door die moordende Parijs-Roubaix. Als Hinault een koers een strontkoers vond, dan stapte hij niet af. Hij raakte driedubbel gemotiveerd en won.

Ik heb straks ook zo’n bad verdiend als hij die dag kreeg van zijn meelevende ploeggenoten. Die hadden tijd genoeg om dat voor hun kopman te laten vollopen. Want ze waren allang teruggekeerd naar hun hotel.

Ik ben met wijlen Jean Nelissen van mening dat De Das een verkeerde vertaling is van Le Blaireau. Want zo noem je een kampioen toch niet? Hinault werd De Scheerkwast genoemd naar Stan Laurel, De Dunne van De Dikke. Als zij hun hoed (koerspet) afdeden, kwam er een recht omhoog staande haardos tevoorschijn. De vorm van een scheerkwast. En die werden vroeger nog van dassenhaar gemaakt. Ou est mon blaireau?

Net voor de top van de heuvel in Domecy-sur-le-Vault, juist bij het kerkhof nota bene, ligt een enorme, zojuist kapotgereden bruine das.

Het arme beest heeft een naar de hemel wijzende gebroken poot en uitstulpende ogen en ingewanden. Roadkill. Het ziet er niet prettig uit. De dader is nergens te bekennen (die ligt op het kerkhof, denk ik nog). EHBO mag niet meer baten, concludeer ik. De koersdokter heeft hier niets meer te doen.

Ik fiets eerst door in de plensregen, maar besluit na een paar meter respect te tonen en om te keren, het achteropkomende verkeer te regelen (hij ligt zo ongunstig op de weg), en een stok of iets te zoeken waarmee ik hem aan de kant kan leggen.
Maar er is niks te vinden en met blote handen (lees: doorweekte koershandschoentjes) aan dat beest gaan trekken is geen optie.

Ik maak een foto, stap weer op de fiets, kom tweehonderd meter verder middenin het gehucht een oud mannetje tegen dat me al op voorhand ‘bon courage!’ wenst, stap af en informeer hem dat Le Blaireau het niet gehaald heeft. Hij belooft meteen een kijkje te gaan nemen en verdwijnt zijn huisje in – ik neem aan om een schep of zoiets te pakken.

Nu kan ik, zij het niet helemaal met een gerust hart, doorrijden. Dassen leven in koppels, geloof ik. Iemand moet naar de burcht om het zijn of haar partner te gaan vertellen.

Ik ben weer helemaal alleen. Ik hoop dat mijn thuisfront het bad laat vollopen. Voor mij komt de verlossing pas over anderhalf uur.

Robert van Willigenburg
Laatste berichten van Robert van Willigenburg (alles zien)