Enige autistische trekjes zijn mij niet vreemd. Zo praat ik bijvoorbeeld tegen mijn computer en mijn fiets. Op de fiets praat ik tegen mezelf, waarbij ik niets terug zeg. En ik praat tegen de televisie.

Nu kijk ik zelden televisie, en als ik al eens kijk, is dat negen van de tien keer naar wielrennen.

Dit voorjaar moest ik door omstandigheden die hier buiten beschouwing kunnen blijven (laten we het houden op pure pech) de klassiekers missen. De Ronde van Vlaanderen en Parijs-Roubaix zag ik alleen in samenvatting. Zinloos natuurlijk.

Gisterenmiddag ging ik er dus extra goed voor zitten. Nu moest het gebeuren. Het zou koud worden, hagelen, sneeuwen en regenen. Ik zette de verwarming dus op een aangename temperatuur en keek. En keek.

Iedereen op Twitter klaagde. Het was saai. De Amstel Gold Race was saai geweest, de Waalse Pijl nog veel saaier, en nu dan Luik-Bastenaken-Luik, de klassieker der klassiekers, net zo saai. Vroeger was alles beter, zo luidde de teneur van de wielertwitteraars. Nooit 200 kilometer of meer op een racefiets gezeten, laat staan een koers gereden, en maar klagen.

Noem mij bevooroordeeld (ik vind Luik-Bastenaken-Luik altijd geweldig) maar ik genoot. Van het landschap, van het weer, van de spanning, van de koers. Ik deed dat zwijgend.

Totdat ik Wout Poels zag aansluiten bij het trio renners dat als snelste de Côte de la Rue de Naniot omhoog reed. Ik ging staan: “Yes, yes, yes!” begon ik te roepen. Waarom ik dat in het Engels deed? Geen idee.

Dan de laatste bocht. Wout Poels demarreert en ik begin te schreeuwen. Onsamenhangende klanken. Mijn kinderen in de achterkamer kijken verschrikt op. Snel sluiten ze de en-suite-schuifdeuren. Ik blijf schreeuwen: “Ja! Ja! Ja! Ja! Nee! Ja! JAAAAH!”

Wout Poels wint en ik zijg weer neer op mijn bank. Mijn hart klopt in mijn keel. Ik zwijg. Ik heb geen woorden meer.

“Wie heeft er gewonnen?”, vraagt mijn zoon die toch even poolshoogte komt nemen.
“Wout Poels! 28 jaar na Adrie van der Poel! 28 jaar! Toen was Poels nul!”, doceer ik hardop.
“O, leuk.”, zegt hij.
“Leuk, leuk? Man! 28 jaar! Achtentwintig!”

Mijn zoon verdwijnt weer schielijk uit de voorkamer. Dan bedenk ik dat ik nog een paar Kwaremontjes in de schuur heb staan. Die ga ik eens lekker in mijn eentje opdrinken.

Frank van Dam
Laatste berichten van Frank van Dam (alles zien)