Jens_VoigtWaar hij na zijn wielercarrière zou gaan vissen was voor velen onbekend. Misschien aan de boorden van de beruchte Spree, de rivier die dwars door zijn woonplaats Berlijn meandert en waar verschillende Oost-Duitsers ooit naar hun vrijheid hadden gezwommen. Wellicht het Spreewald of een van de andere bosrijke natuurparken rondom Berlijn, met hun plassen en meertjes. Misschien ging hij op de bonnefooi op reis, met of zonder kinderen.
In ieder geval waren de toeclips verruild voor regenlaarzen.
‘Kijk Vati!’ schreeuwt een jongensstem.
Papa Jens besloot even te gaan avondvissen en had zijn tweede zoon Julian meegenomen. Ze zaten nu bijna een uur in het schemerduister aan de waterkant, zonder iets te hebben gevangen.

Een zilverkleurige vis met oranje oogjes en vinnen zwemt aan de oppervlakte, brutaal tussen de zwierende nylondraden en deinende dobbers door. Dankzij de brandende lantaarnpalen naast het fietspad achter hen is de vis goed te zien. Het beestje eet wat drijvend broodkruim op, maar schiet door de schreeuw meteen weer de diepte in.
‘Wat was dat voor vis?’ vraagt Julian nieuwsgierig.
‘Zo te zien een voorntje,’ antwoordt zijn vader. ‘Maar zeker weten doe ik het niet.’
Dit was pas de eerste vis die ze zagen. Ze wilden maar niet bijten.

‘Zullen we de hengels eens binnenhalen,’ verzucht Jens. ‘Nog een poging voordat het helemaal donker is. Eens kijken of ander aas beter werkt.’
Jens staat op van het visserskrukje, loopt richting de twee werphengels en zet zich schrap tegen de waterkant. Het lange, platgetrapte gras biedt houvast, maar zijn turbodijen, nog altijd in uitstekende vorm, moeten kracht leveren om niet in de rivier te kukelen.
Jens trekt de hengels een voor een uit het water en legt ze voorzichtig op de kant. De fluorescerende dobbers vallen door de fietspadverlichting extra op. Van beide haakjes is het aas verdwenen: opgegeten of eraf gevallen – ze zijn beetgenomen, ze hebben zeker een halfuur voor Jan-met-de-korte-achternaam gevist.

Julian staat vlak naast zijn vader, te popelen om nieuw aas op de haakjes te spietsen.
‘Kijk uit hoor, straks val je in het water,’ beveelt papa Jens tegen Julian.
Prompt wijkt Julian uit naar achteren en valt achterover, met zijn billen op het gras. Het is een zachte valpartij; zonder morren staat Julian weer op, terwijl zijn vader de viskoffer openmaakt.
In het rechtervakje zit een glazen pot met een rood deksel, ooit zaten er augurken in.
Nu krioelt het van de witte maden.
‘Zullen we deze eens proberen?’
Jens schroeft het deksel eraf en schudt twee maden uit de pot.
‘Nou Julian, zullen we eens kijken of dit wel werkt.’
Julian kijkt naar de maden op de handpalm van papa Jens. De larfjes spartelen in een ruwe kolenschop die jarenlang om een gekromd stuur geklemd zat, en ondanks dat zijn vader ze vast heeft, moet Julian er weinig van hebben.
‘Doe jij ze toch maar aan de haakjes,’ zegt Julian tegen papa Jens.
Jens schuift een made op het eerste haakje. Daarna doorboort hij de andere op het tweede haakje. Ze kunnen het donkere water in.
Dit keer was hij eens de jager, in plaats van de prooi.
Twintig minuten later. Ze hebben nog altijd niets gevangen. Julian is het beu.
‘Vind je het goed als ik even verderop ga kijken?’ vraagt hij.
‘Tuurlijk, maar blijf wel in de buurt van het fietspad zodat ik je kan zien. En we gaan zo naar huis,’ antwoordt Jens.
Julian laat zijn krukje achter en gaat kijken bij de enorme treurwilg – wie weet zwemmen daar meer vissen.
Jens blijft op zijn kruk zitten, bij de hengels.
De kruk wiebelt. De blauwe zitting houdt Jens’ gewicht maar net. Het is zodanig uitgelubberd dat de billen van Jens, in het middenstuk van de zitting, bijna de viskoffer onder de stoel raken, maar dat deert hem niet.
Verontrustender is de wind, die begint op te steken; volgens het weerbericht zou het niet hard gaan waaien of regenen, maar het wordt almaar kouder. Maar Jens moet en zal proberen een vis te vangen, zolang de weergoden het toelaten.

Nu Julian weg is, is er een stilte, grootser dan de oevers van de plas. Geen helikopters, geen motards, geen brullende ploegleiders. Alleen hij, zijn zoon verderop en de vissen in het water.
Hij kan er met gemak nog een uur zitten. Of twee uur. Als het moest. Zoals hij urenlang op een fiets kon vertoeven. Hij zoekt rust, na zijn wielercarrière had hij het immers drukker dan ooit.
Jens staart naar het duistere rivierwater, dat iets lijkt te zeggen wanneer de zachte wind af en toe ribbels, een soort golfjes, in het oppervlak blaast. Door het licht van de lantaarnpalen achter hem krijgt het een magisch effect. Is het verbeelding, of echt?

Het donkere niets en de allesoverheersende stilte laten ruimte voor overdenking.
Was hij toch te vroeg gestopt? Had hij nog een jaartje moeten rijden, zich overal laten fêteren als tijdelijk bezitter van het werelduurrecord? Hij zou in elk gehucht, dorp of stad worden aangekondigd als een van de snelste mannen op de fiets – een uitzwaaironde van een heel jaar. Blijven rijden tot de Duitsers het wielrennen weer massaal zouden omarmen, dat had de cirkel rond gemaakt.
Nee, het was genoeg.
Vissen wilde hij, toen hij gestopt was met wielrennen. En meer tijd besteden aan zijn gezin (een samenstelling van mensen en dieren: twee volwassenen, zes kinderen, twee honden en een kat, veelvuldig opgerakeld door wielervolgers, en waarvan hij zelf gekscherend zei dat hij in de pikorde niet veel hoger stond dan de honden).
Deze vooravond werd een vader-zoonmomentje gecombineerd met een favoriete bezigheid. Hoewel gruwelijk hard fietsen, waarmee hij bijna 20 jaar zijn brood had binnengeharkt, natuurlijk zijn grootste hobby was – en bleef.

Ineens piept de telefoon.
Jens staat op van de kruk, ritst zijn regenponcho open en graait in de binnenzak.
Het schermpje licht op.
Berichtje uit de wielerwereld.
Matthias Brändle had zojuist zijn werelduurrecord verbeterd. Precies in dat uur dat hij, Jens, en zijn zoon Julian niets hadden kunnen vangen.

Jens stopt zijn telefoon weer in de binnenzak. Een glimlach verschijnt op zijn gezicht. In de verte speelt Julian met takken die uit de treurwilg waren gevallen.
Het is goed zo.
Vooraf had hij Brändle zelfs succes gewenst.
Tenslotte zijn records er om verbroken te worden.
Nu is het wachten op de volgende vis. Jens had het aas in september bijeen gefietst en twee maanden later had iemand anders al beet gehad. Maar hij staat voor altijd in de boeken. Als eerste van een nieuwe golf werelduurrecordhouders.

Volgend jaar, ergens in juni, gaat Jens vast weer vissen. Dan is Sir Bradley aan de beurt.

Randy Bloks
Laatste berichten van Randy Bloks (alles zien)