Geeuwend staar ik voor mij uit. Een leeg scherm. Een bonkend hoofd. Een dag van welverdiende rust na ruim twee weken doorpezen. Ik heb er voor geknokt, heb de massaspurts overleefd en de Alpen overstegen. En veel tijd verloren met vallen. In slaap uiteraard.

Drie weken per jaar lever ik mij over aan het peloton. In mijn nest voor de televisie staar ik wezenloos naar het flikkerende scherm. Tuur naar de tijdsverschillen, die op mijn archaïsche apparaat, zo lijkt het wel, elk jaar kleiner worden weergegeven. Knikkebollend tussen de belangrijkste ontsnapping en de finish. Snurkend door de afdaling. Het zijn de enige drie weken per jaar dat ik dagelijks een middagdutje doe. Ik houd het niet tegen, het is sterker dan mezelf. Steek het op de lange dagen. ’s Ochtends de ochtendbladen, de hele dag door de wielerblogs, ’s middags de rechtstreekse uitzending, in de vooravond het tourjournaal, op goeie dagen een uitstapje naar de VRT en als afsluiter van de avond de etappe van Mart. Geen wonder dat ik niet wakker kan blijven tijdens de etappe. De rust die over mij komt, wanneer Herbert en Maarten de kleurige karavaan voor mij verslaan, maken het niet makkelijker. Het is die rustgevende factor die het hem doet. De tijd hebben om iedere middag een paar uur op de bank te gaan liggen met de Tour op tv. Het afzien van de renners, de vergane glorie van het Franse platteland, ze maken mijn oogleden zwaar, mijn verdediging zwak.

Dan is daar de eerste rustdag. Geen etappe, geen koers, geen tv, maar vooral; geen dutje. Alleen een zwart gat. Een onbestemd gevoel van verlangen en gemis. Om de tijd te doden, pik ik de draad van alledag weer op. De Tour rust. Ik niet. Mart ook niet. Rond de klok van elf zijn we beiden weer paraat. Moe, niet uitgeslapen, ronduit brak. Maar we zijn op post tot Dalida ons welterusten wenst. Ik erger me, zoals elke avond, even aan het feit dat de NOS haar dit jaar zo vroeg weg draait en sleep me naar de echtelijke sponde. De dag erna ben ik gebroken. Kost het nog meer moeite om de hele beklimming wakker te blijven. De tweede week van de ronde is een hel. Kinderen klagen dat ik snurk. Dat ze naar Mega Mindy willen kijken, niet naar de koers. De wallen onder mijn ogen worden allengs dikker, mijn gelaat grauw en uitdrukkingsloos. Volgen de dagen dat de slaap niet wil komen. De ogen zwaar, het hoofd duf en zeurend. De avond voor de tweede rustdag stort ik in. Koud, vreselijk koud. Zelfs onder mijn winterdekbed. Na het Tourjournaal knap ik weer een beetje op. Ik lees wat bij, schrijf een column en wacht op de Avondetappe. Hologig staar ik naar de beeldbuis. Ik ben blij dat ik wakker gebleven ben. Mensen als Harm Kuiper hoor ik graag hun verhaal doen. Genuanceerd en met kennis van zaken. Johnny is onvindbaar. Mart rondt af. Confronteert ons, mij, met de ziekte van Harm Kuiper. Op een manier zoals alleen Mart dat kan. Rechtstreeks, omfloerst en overvol van respect. Zijn gast antwoordt op een ontroerend eerlijke manier. Zo dichtbij, zo herkenbaar, zo vredig. Onwillekeurig denk ik even aan mijn moeder. Ook zo’n sterk mens. Toen.

Voor geen goud had ik het willen missen. De laatste week zal weer op het tandvlees zijn. Eerst maar eens zien dat ik de Pyreneeën doorkom.

Marc Zaan