Een goeie 2.500 Belgen bezetten afgelopen weekend de flanken van de Stelvio voor het goede doel. Bij die 2.500 ook iemand wiens lichaamsbeweging zich normaal gezien beperkt tot rondjes fietsen in de polder en de dagelijkse wandeling naar de koffieautomaat. Maar omdat een goed verhaal een goed verhaal is, stuurden we hem met twee bidons en een energiereep –we zijn de kwaadsten niet– naar de top van de 2.758 meter hoge Alpencol.

Passo dello Stelvio – © Stefaan Van Hul

“Als u de Stelvio wil beklimmen, begint u best vele maanden op voorhand te trainen. Liefst ook bergop.” Dat las ik in een folder, enkele weken voor afreis naar Italië. Probleem: ondergetekende is woonachtig in het hinterland van de Waaslandhaven – in Antwerpen genoegzaam bekend als ‘de parking’ – en dat gebied laat zich kenmerken door een chronisch gebrek aan Alpencols. Na enkele hoogtestages op de Scheldedijk (toch al snel goed voor zeven hoogtemeters), ging het dan maar naar de Ardennen voor een klimtraining. De Côte de la Redoute kent u misschien als de Ardeense rots die in Luik-Bastenaken-Luik tot molshoop wordt gedegradeerd door Philippe Gilbert en zijn collega’s. Als gewone sterveling valt dat toch even tegen. De stijgingsgraad gaat tot 22 procent. Dat betekent dat u zo steil achterover hangt, dat het lijkt alsof u in een pretparkattractie zit. En dan nog zo eentje waarbij een Speedy Pass u geen halve meter vooruit helpt. Maar het naar boven krasselen lukt wonderwel. Dat de Stelvio maar tot 13 procent gaat, is een geruststellende gedachte. Dat de Stelvio meer dan 13 keer langer is, slechts een detail. Genoeg getraind dus, ik heb tijdens weekends wel betere dingen te doen dan me hijgend en puffend op hellingen naar boven te slepen. In de zetel liggen en op tv zien hoe profrenners zich hijgend en puffend op hellingen naar boven slepen bijvoorbeeld.

Is het nog ver?
Een uitspraak die ik me al in de eerste bochten van de Stelvio zou beklagen. Nog voor de klim goed en wel begonnen is, plafonneer ik compleet. “Parkecchio”, zou José De Cauwer dit noemen. Tijdens zijn solo in de Giro van 2012 liet Thomas De Gendt dit allemaal zo makkelijk lijken. Ik moet denken aan Ben Crabbé en zijn aloude ‘Blokken’-credo: “Thuis in de zetel is het veel makkelijker dan in het echt.” U mag zeggen van Ben Crabbé wat u wil, maar niet dat hij een leugenaar is.

“Pardon service”, roept een hoffelijke man die voorbij wil steken. Anderen zoeven met zo’n rotvaart voorbij dat ik er bijna een verkoudheid aan overhoud. “Op een klein verzet beginnen, je kan daarna als het goed gaat nog groter schakelen”, had Lucien Van Impe daags voordien getipt. Dat zit al helemaal goed. Ik wil een tandje kleiner schakelen, maar merk dat ik nu al op mijn kleinste verzet rondpeddel. De steilste stukken moeten dan nog komen.

Tientallen wielertoeristen, die dat hele trainen duidelijk wél serieus hebben genomen, rijden me voorbij terwijl ik mijn hart voel bonken in mijn keel. “Is het nog ver?”, roept iemand na 8 van de 48 haarspeldbochten. Ik deel zijn pijn. Mijn hart raast tegen 200 kilometer per uur, ikzelf kruip tegen 10 kilometer per uur naar boven. Schat ik. Een snelheidsmeter zou op dit moment deprimerend zijn, een hartslagmeter alarmerend. Goed dat ik geen van beide heb. Probleem opgelost.

Een paar bochten verder begint het beter te draaien. Ik raap nu zowaar zelf zwalpende renners op en heb zelfs energie om van de adembenemende landschappen te genieten. Links stromen watervallen van de bergwand, rechts staat een jonge vrouw met krampen voorovergebogen te stretchen. “Mooie uitzichten heb je hier he”, puft een Limburger. “Ja, maar je moet wel weten waar te kijken”, beaamt zijn fietscompagnon.

Panorama Stelvio – © Stefaan Van Hul

Genoeg gelachen. Ongeveer halfweg, na elf kilometer, staat een bordje met daarop het stijgingspercentage langs de kant van de weg. Veertien procent staat erop, terwijl me dertien was beloofd. Onderaan het bord staat geschreven: ‘Ai ai ai ai’. Zelden heeft een bordje mijn gemoedstoestand beter beschreven. Het piept en kraakt nu langs alle kanten. Mijn stijl lijkt in niets op het koffiemolentredje van Lance Armstrong, maar heeft alles weg van de hoekige en zwoegende stijl van Jan Ullrich in zijn slechtste jaren. Maar goed, ondertussen weten we allemaal wat Armstrong door zijn koffiemolentje mangelde.

Na het steilste stuk doemt in de verte een man op met één been. Zie ik dat goed? Ik rij naar zijn achterwiel en zie het nu duidelijk, al kan ik het nog steeds nauwelijks geloven. Met zijn linkerbeen duwt de man met grijze haren op zijn pedaal, de rechtse broekspijp van zijn koersbroek is dichtgeknoopt. Zijn rechter pedaal draait eenzaam rondjes in de ijle lucht. Ik voel me meteen schuldig over zo veel zelfbeklag. Moet ik iets zeggen als ik hem voorbijrijd, vraag ik me af. Hem moed inspreken, of zeggen dat ik hem bewonder? Maar het blijft stil wanneer ik hem voorbijsteek. In mijn hoofd blijft het ook minutenlang stil.

Laatste loodjes
Het bekendste beeld van de Stelvio is dat van een resem haarspeldbochten die zich langs de bergwand naar boven slingert. Het landschap is hier adembenemend mooi … heb ik me laten vertellen. Ik had het u graag beschreven, maar veel meer dan mijn stuur, voorwiel en asfalt heb ik niet gezien. Net wanneer ik denk dat het melkzuur uit mijn oren gaat spuiten, krijg ik een vlak stuk voor de wielen geschoven. Amper drie procent hellingsgraad. Maar mooie liedjes duren niet lang. De Stelvio is de droomvrouw die je even laat denken dat je een kans maakt, om vervolgens de deur keihard in je gezicht dicht te smijten. Want na het vlakke stuk doemt de sneeuw op. Het moreel gaat naar beneden, de weg weer steiler naar boven. Het zijn de laatste loodjes, maar als u vroeger heeft opgelet in de les, weet u ook dat die het zwaarst wegen. Niet in het minst omdat de lucht steeds ijler wordt. Steek het op de ijle lucht, maar steeds meer vragen beginnen nu door mijn hoofd te malen, zoals: Leef ik nog? Waarom heb ik me nu ook weer vrijwillig opgegeven voor deze klus? Leef ik nú nog? En zou het eigenlijk nog ver zijn? “Nog een kilometer”, hijgt een fietser die gedachten lijkt te kunnen lezen. “Ik denk dat het de langste kilometer uit mijn leven wordt”, hijg ik terug. En ik krijg verdorie nog gelijk ook.

De zin om mijn fiets in het ravijn te gooien en languit in de sneeuw te gaan liggen, begint langzaamaan groter te worden dan de zin om op de pedalen te blijven duwen. Nog 500 meter. Elke meter lijkt nu een kilometer, elke seconde een minuut. Tot ik, na twee uur en een kwartier fietsen, de stem van commentator Mark Van Lombeek door de speakers aan de aankomst hoor galmen. De stem van Van Lombeek lijkt wel engelengezang (dat mag u ook gerust op conto van de ijle lucht schrijven). Passo dello Stelvio, 2.758 meter hoog staat op een bord net voor de finish. Zelden dichter bij de hemel geweest, en toch zo dicht bij de hel. Het zijn de 48 verschrikkelijkste bochten die u kunt treffen, en tegelijk de 48 mooiste. En het goede nieuws als u dat ook wel eens met uw eigen ogen wil zien: u kunt ook gewoon met de wagen naar boven rijden.

Frederik De Brant