Ik lag al op bed, maar kon niet slapen. Beneden was het onrustig. Er werd druk heen en weer gelopen, gepraat. De voordeur ging open, papa’s voetstappen op het grind, daarna het portier van de auto. Een kwartier later was hij terug. Het geritsel van zakken, de koelkast die open en dicht ging, mijn zus die riep dat ze bitterballen had besteld, schuivende stoelen, gerammel van flesjes bier.
Ik stapte uit bed, liep naar het trapgat en riep naar beneden.
Eerst was het stil. Ik riep nogmaals.
Daarna geroezemoes en een verbaasd: sliep je nog niet?
‘Ik wil ook! Ik kan niet slapen!’
Opnieuw geroezemoes, overleg, een zus die vraagt of er mayo is.
‘Ga maar weer slapen!’ riep papa.
‘Ach laat die jongen nog maar even’.
Mijn moeder.

Ik liep de trap af. De geur van snacks, gezelligheid. Het sensationele gevoel terug te keren in een wereld die ik al welterusten had gewenst. Een onverwachte verlening van de dag. Nog heel even deel uitmaken van het leven waar ik nog niet los van was gekomen.

Gisterenavond fietste Thomas Dekker zichzelf een uur lang terug naar het trapgat. Een jongetje in een spidermanpyjama riep naar beneden, daar waar het gonsde van de bedrijvigheid van een kakelvers wielerjaar. De geur van massageolie kroop omhoog over de trap, van buiten klonk het klikken van schoenplaatjes in een pedaal.
Koersmuziek.
Eerst was er geroezemoes. Daarna de verbazing: hij kan het nog.

En uiteindelijk klonk er een stem, heel helder en overtuigd: ‘Kom maar naar beneden, Thomas. We geven je een contract!’

Joost-Jan Kool