Volgens mij is een supertalent in de sport iemand die fysieke eigenschappen heeft die hem een flinke voorsprong geeft op generatiegenoten. Voor die voorsprong heeft hij niets hoeven doen, het is hem toebedeeld.

Natuurlijk word je als jonge sporter graag een talent genoemd. Het betekent dat je later wel eens een hele grote kunt worden en iedereen wil zich graag ergens op kunnen verheugen. Omdat je nog zo jong bent wordt er nog niet al te veel van je verwacht, slechts dat je af en toe iets van je genialiteit toont. Maar dat doe je ook regelmatig, je hebt immers veel talent en het leven is nog een speeltuin en in een speeltuin gebeuren de mooiste dingen. Je hebt vriendjes te over, want iedereen verkeert graag in de nabijheid van iemand die het later gaat maken. Ga je het later maken dan heb je het nu gemaakt. Het is om jaloers van te worden.

Toch valt het op dat in de wielrennerij de voormalige raspaardjes zo vaak eindigen als knecht, in het beste geval een luxe. Steeds als ze in beeld komen, wordt er door de commentator nog even gerefereerd aan hun vermeende talent en onbegrensde mogelijkheden toen ze nog jong waren.

Het is maar goed dat de coureur het zelf niet hoort. Want met het ouder worden, wordt het steeds minder vleiend talent te worden genoemd. Het break even point ligt rond je vijfentwintigste. Dat is het moment dat je je schouders ophaalt als ze je nog talent noemen. Doen ze dat daarna nog steeds, dan ben je een eeuwig talent. En dan ben je verloren.

Een eeuwig talent is iemand die zijn talent niet heeft benut en in de sport bestaat er geen grotere zonde. Want je bent nog altijd beter een beperkt talent met maximaal resultaat dan andersom. Beter Adri van Tiggelen dan Leonardo.

Veel van de eeuwige talenten hadden beduidend meer waardering voor hun prestaties gekregen als ze niet op jonge leeftijd tot supertalent waren gebombardeerd. Dan waren ze een prima renner geweest, met af en toe een leuke uitslag. Nu zijn het gevallen talenten, met af en toe een troostprijsje.

Een top 5:

(Noot van de auteur: waar bij eerdere edities van de Top 5 op hetiskoers arbitrair en soms volstrekt willekeurig te werk werd gegaan, staat onderstaande lijst buiten iedere discussie.)

5 De klootzak: Jevgeni Berzin (1970)
De Rus Jevgeni Berzin werd als junior en amateur op diverse disciplines wereldkampioen, zowel op de baan als op de weg. Zijn specialiteit: tijdrijden. In 1993 tekende hij een contract bij de inmiddels beruchte Mecair-Ballan-ploeg van, voorloper van Gewiss-Ballan, niet minder berucht. Het jaar erop, 1994 was zijn jaar. De aanloop: tweede in de Tirreno-Adriatico, derde in het Criterium International (met winst in de tijdrit), tweede in de Ronde van het Baskenland, derde in de Waalse Pijl. Toen hij op stoom was: winst in Luik-Bastenaken-Luik. Vervolgens won Berzin als eerste Oostblokker een grote rittenkoers: de Giro d’Italia. Berzin vermorzelde de winnaar van het vorige jaar, Indurain. In de tijdrit zette hij de Spanjaard op ruim tweeënhalve minuut.

Berzin werd als junior gehard in de Sovjet-school, maar dat bleek alleen te gelden voor zijn lijf, het hoofd was niet bestand tegen de met bakken binnenkomende Italiaans Lires. Direct na zijn winst in de Giro kocht hij zijn eerste Ferrari en hij begon zich te omringen met dubieuze rijken, voorzien van zwarte zonnebril. Hij wisselde de ene mooie vrouw in voor de andere, vaak nog voor hij van de ene afscheid nam. Berzin bleek meer en meer een lastpost die er geen enkele moeite mee had iedereen tegen zich in het harnas te jagen, inclusief zijn ploegmakkers (‘Zonder mijn ploeg had ik de Giro ook wel gewonnen.’).

In 1995 was het al een stuk minder. Berzin won nog wel een etappe in de Giro, maar in zijn eerste Tour, waaraan hij met hooggespannen verwachtingen begon, gaf hij op. In 1996 pakte hij even het geel, maar werd uiteindelijk twintigste op zeer ruime afstand van winnaar Riis. Het niveau van 1994 zou Berzin nooit meer halen. Het enige wat hij na 1996 nog won is een kleine Portugese koers. In de volgende jaren reed hij nog voor enkele obscure Franse en Italiaanse ploegen, voordat hij in 2001 afscheid nam.

Het steeds verder wegzakken van het niveau van Evgeni Berzin na 1994 is vaak in verband gebracht met de gevolgen van buitensporig epogebruik binnen de Italiaanse ploegen van ploegleider Bombini. De renners reden rond met levensgevaarlijke hematocrietwaarden. Een uitgelekte lijst, opgesteld door de Italiaanse justitie, toont de waarden van de renners in december 1994 en vervolgens die van mei 1995. Ploeggenoot Ugrumov spande de kroon. Hij ging in vijf maanden tijd van 42,8 naar 60. Berzin van 41,7 naar 53.

4 De angsthaas: Tom Danielson (1978)
Zo rond 2005 dook het verhaal op dat Lance Armstrong in zijn team (Discovery) een jonge ploeggenoot had, die Armstrongs records op bijna al diens trainingscols verbrak. Danielson heette hij en als je de berichten mocht geloven, was hij een fysiek wonder. Het vonnis voor Danielson werd snel getekend: Tom Danielson, de nieuwe Lance Armstrong.

Doktoren ware het erover eens dat Danielson bijna onbeperkte fysieke mogelijkheden had als wielrenner. En wie een witte jas draagt, wordt geloofd, we kennen de voorbeelden. (Overigens worden mensen met een witte pruik ook snel geloofd. Een verband zal ik in een volgende bijdrage proberen aan te tonen.) Ook Danielsons huidige teambaas, Jonathan Vaughters van Team Garmin-Cervélo, zei het:  ‘Danielson is the perfect cycling specimen. Barrel chested with huge lung capacity.

Danielson gunde ons in wedstrijden zo nu en dan een glimp van zijn potentieel, zoals tijdens een gewonnen rit in de Vuelta in 2006. Hij werd dat jaar overall zesde. Maar verder valt het allemaal flink tegen. In Amerika werd de winst in de Ronde van Georgia van 2005 flink opgeblazen, maar dat had misschien meer te maken met Danielsons meesterknecht: Lance Armstrong. In 2006 won Danielson trouwens ook de Ronde van Oostenrijk. Maar dat was het wel.

De oorzaak? Veel blessureleed, maar vooral: Danielson was bang. Hij voelde zich structureel onzeker in een peloton en hoe smaller de wegen, hoe verder hij zich naar achteren liet wringen, net zo lang tot hij op de plaats zat waar het gevaar van vallen juist het grootst was. Wie een interview met Danielson leest van voor 2011 kan er niet omheen: het zat ‘m in de kop. Danielson reflecteert veel, zegt dat hij nu een heel eind is, maar leg je het verhaal weg, dan blijf het gevoel dat we van hem geen grootse daden meer hoeven te verwachten.

Maar dat was tot dit voorjaar. In de Ronde van Zwisterland reed Danielson verrassend attent en werd hij negende op ruim drie minuten van winnaar Leipheimer. Maar dan komt het: tijdens de afgelopen Tour de France (eerste deelname op 33-jarige leeftijd) werd hij ook negende. Tom Danielson is, nadat bijna iedereen (met uitzondering van Garmin-Cervélo-ploegleider Jonathan Vaughters) de hoop had opgegeven, bezig een deel van de belofte in te lossen. De nieuwe Lance Armstrong wordt hij niet meer, maar we moeten niet raar opkijken van nog meer mooie klasseringen in de komende jaren. Een eeuwig talent zal Danielson blijven, maar wel eentje wiens kaars hel begint op te lichten, waar die van de anderen steeds verder uitdooft. Dat hij steeds minder vaak eeuwig talent genoemd zal worden is zijn grootste prijs.

3 Het is te veel: Frank Vandenbroucke (1974-2009)
Genialiteit komt zelden zonder serieuze gebreken. Frank Vandenbroucke was een megatalent. Twee jaar nadat hij als vijftienjarige een wielerlicentie aanvroeg, werd hij nationaal kampioen bij de nieuwelingen. Van 1995 tot 1999 was VDB onnavolgbaar. Enkele resultaten: de Ronde van de Middellandse Zee, de Scheldeprijs, Gent-Wevelgem, de Ronde van Galicië, Parijs-Nice, etappes in de Rondes van Oostenrijk en Luxemburg. Verder Luik-Bastenaken-Luik, Omloop Het Volk en twee etappes in de Vuelta.

Vanaf 1999 volgden de schokkende berichten elkaar soms zo snel op, dat je de tel kwijtraakte. Hoeveel zelfmoordpogingen deed hij nou? Verder dopingschandalen, vechtpartijen, verbroken relaties, ieder jaar een nieuwe ploeg, comebacks, het was op momenten niet meer bij te houden.

Daar bleef het zo’n beetje bij. VDB stierf in het najaar van 2009 aan een longembolie in het bijzijn van een Senegalese prostitué, die later samen met twee handlangers werd opgepakt omdat ze de bezittingen van haar laatste (ga ik vanuit) klant bij zich bleek te dragen.

Frank Vandenbroucke had een wat zwakke geest, kwam uit een lichtelijk contraproductief milieu, had een zwaar gemoed en wist op zijn nek de meest gekke wielernatie van de wereld. Het was teveel. Eigenlijk al heel snel, maar zolang je op je talent drijft, omzeil je nog iedere boomstronk.

Er wordt wel gezegd dat Frank Vandenbrouke is vermoord.

2 Het talent en de bierkaai: Eddy Bouwmans (1968)
Ga met een stel wielerliefhebbers een biertje drinken en binnen de kortste keren komen de vergeten talenten voorbij. Op zeker dat Eddy Bouwmans genoemd wordt. Bouwmans (1968) fietste pas twee jaar toen hij in 1990 een contract tekende bij Peter Post. Hij gaf blijk van talent als klimmer en klassementsrenner. In zijn eerste seizoen werd hij direct zevende in de Ronde van Zwitserland en in de Ronde van de Europese Gemeenschap. Een jaar later werd hij zesde in de Dauphiné Libéré en de Ronde van Zwitserland. Bouwmans startte voor het eerst in de Tour in 1992. Post wilde hem daar vooral voorzichtig brengen, maar toch werd Bouwmans direct veertiende en won hij het jongerenklassement.

De verwachtingen stegen snel. Na winst in de Classique des Alpes, verklaarde Bouwmans in de Tour te mikken op een toptiennotering. Maar hij kon bergop niet mee en werd vierenveertigste. Ook 1994 was teleurstellend en Bouwmans stapte over naar de ploeg van Jan Raas. In 1995 werd hij zesenveerstigste in de Ronde van Zwitsterland en vijfenveertigste in de Tour de France. Zijn eenjarige contract werd niet verlengd en na nog twee jaar bij de kleine ploeg Foreldorado-Golff, beëindigde hij zijn carrière in 1997.

Voor falen moet een reden gevonden worden, maar bij Bouwmans werd pas later meer duidelijk. Want aan Bouwmans zelf mankeerde niet veel. Zijn fysieke talent stond buiten kijf en volgens Post had hij ook een ijzersterke kop. Het probleem lag vermoedelijk bij andere renners. Epo deed rond 1992 zijn intrede en generatiegenoten van Bouwmans als Virenque en Riis toonden plots een verbluffende progressie waarbij die van Bouwmans een negatieve leek. Ter illustratie: Riis was tot 1992 in de Tour nooit hoger geëindigd dan als vijfennegentigste. Na de intrede van epo werd hij in 1993 direct vijfde. Virenque was tot 1993 van vergelijkbare klasse, en zeker niet beter dan Bouwmans.

1 De onuitstaanbare: Thomas Dekker (1984)
We eindigen met een eeuwig talent dat die status, gezien zijn leeftijd (27) nog van zich af kan schudden. Thomas Dekker staat op nummer 1 omdat hij nog steeds een heel groot talent is, maar ook omdat hij het allemaal nog kan omdraaien. Dit voorjaar zagen we in de documentaire Niemand kent mij een verwende, verongelijkte, onuitstaanbare Dekker zonder enige zelfreflectie. Weinigen die na het zien ervan nog een cent gaven voor een succesvol tweede wielerleven van TD.

Maar Dekker lijkt, nu hij weer fietst, te zijn opgebloeid. Wie hem zag fietsen tijdens de tientallen criteriums in vooral België, zegt dat hij straalt en dat hij ongekende gretig is. Hij reed in veel gevallen voorin mee en onlangs won hij een koppeltijdrit samen met Johan van Summeren. Jonathan Vaughters, ploegleider van Garmin-Cervélo doet nu nog even alsof Dekker nog steeds het vertrouwen van hem en zijn renners moet terugwinnen, maar Vaughters is er allang uit. Volgend jaar is Dekker weer volwaardig wielerprof.

Maar zijn opdracht is een zware. Hij moet eerst zien aan te haken bij renners die in de tijd dat hij zelf zigzaggend Italiaanse bergen opharkte, geprikkeld bleven door wedstrijden op topniveau (erop). Heeft Dekker eenmaal hun niveau bereikt, dan moet er een volgende stap volgen, waarbij hij die renners achter zich laat (erover). Ga er maar aan staan.

Maar het kan wel. Thomas Dekker kan nog steeds de Tour de France winnen.

Het woord is aan Thomas Dekker.

Menno Haanstra