Ooit lieten mijn zus en haar man me vijf uur lang vakantiefoto’s van dolfijnen en walvissen zien. Vanaf die dag vond ik Noren, Japanners en al wat nog meer jaagt op waterzoogdieren op slag een stuk sympathieker. Alhoewel, Japanners kunnen er zelf natuurlijk ook wat van. Bied een Japanner een kopje thee aan en hij gaat er eerst vanuit zes standen een foto van maken.

Van mij hoeft het niet zo, leven door een lens.  Ik zag de Eiffeltoren, kon het heilige gras van Camp Nou ruiken en stond achter de Niagara Falls, maar maakte er geen enkele foto. Andere mensen zijn er meer mee bezig. Die plaatsen iedere dag een foto van een bord met eten op Facebook. Storend, maar onschuldig. Een sliert spaghetti heb je er niet mee wanneer er een kiekje van hem wordt gemaakt.

Minder onschuldig zijn de mensen die in plaats van hun eten wielrenners op de foto proberen te zetten. Tijdens de Giro van 2011 stond een fotograaf op een paar meter van een stervende Wouter Weylandt en deed van klik-klik-klik. Misschien deed hij daarna nog een paar pasjes opzij, om het bloedspoor beter in z’n schermpje te krijgen. Weer klik-klik-klik. Even kijken of alles er goed opstaat en maar weer verder op het motortje.

Het walgelijke resultaat was een dag erna te zien in de dagbladen: een foto van een dode wielrenner, die niets toevoegde aan wat we al wisten. Dood. Gelukkig waren er ook fotografen in de Giro die hun foto’s wel hadden gewist. Het zijn net mensen.

Dat zijn de amateurfotografen die met een telelens zo groot als de neus van Pierrick Fédrigo midden op de weg gaan staan tijdens wielerwedstrijden ook, maar aan hun verstandelijke vermogens moet ernstig worden getwijfeld (ach, aan die van professionele fotografen eigenlijk ook). Wat bezielt ze, met hun telelens? Willen ze thuis de putjes in het gezicht van Philippe Gilbert nog eens van heel dichtbij bekijken? Willen ze weten of wielrenners hun wenkbrauwen ook epileren?

Ik weet het niet, maar ik pleit wel voor een Theo Maassentje bij dit soort figuren. Nee, hun gewonnen trofee voor de beste close-up tijdens de jaarlijkse fotowedstrijd van de plaatselijke fotovereniging mogen ze houden. Ik bedoel het andere Theo Maassentje: hun fototoestel moet met een apocalyptische kracht op het asfalt worden gegooid door een omstander. Niks putjes tellen en wenkbrauwen bekijken. Het apparaat in duizend stukjes op de grond. Janken zullen ze!

Of zoals José de Cauwer het dinsdag in het wedstrijdverslag misschien iets subtieler verwoordde: ‘Als u een wandelstok bij heeft, ga er dan niet mee wijzen, zo van daar rijdt de gele trui, maar…’

Andre van den Ende