Na 200 kilometer je wiel 0,01 millimeter eerder over de streep duwen dan je concurrent. En dan: knuffels, zoenende mannen, oerkreten, tranen van geluk en – natuurlijk – champagne! De Tour is geslaagd.

Het is bijna lachwekkend.

Ik snap ook wel dat het financieel aantrekkelijk is, een etappewinst. Niet eens vanwege de prijzengelden, maar veeleer omdat de publicitaire waarde van een dagzege in de Tour enorm is. Honderden miljoenen kijken toe.

Maar geld is toch niet het enige dat telt? Zeker niet voor de sprinter zelf.

Topsporters zijn topsporters omdat ze – behalve talent – vaak een enorme geldingsdrang hebben. Roem, eer, applaus: daar zijn ze naar op zoek. Maar bovenal willen ze de beste zijn.

De grootste renner, de onbetwiste kampioen.

De sprinter is dat niet. Hij kan kampioen worden, maar niet de onbetwiste. En de beste renner is hij echt nooit. Ja, hij fietst dezelfde afstand als de anderen en komt als eerste over de meet. Maar: hij is ook de hele dag gepamperd. Uit de wind gehouden, verzorgd met eten en drinken en – voor de tere zieltjes – een schouderklopje en complimentje op zijn tijd vanuit de ploegleidersauto.

Zo kan ik het ook. (not)

De sprinter is voor de koers wat Italianen zijn voor het voetbal. Catenaccio-freaks. Spelbedervers. Teams als Quick-Step en Lotto die alles maar dan ook alles op de sprint gooien, zijn als de elftallen van Mourinho. Lepe teams, die de boel dicht timmeren, loerend op dat ene kansje in de laatste minuut.

Maar waar ik perfect uitgevoerd countervoetbal in de loop der jaren ben gaan waarderen – de razendsnelle effectiviteit is een bijna wiskundige vorm van schoonheid – daar ben ik zover nog niet met sprintersploegen.

Ik snap ‘m gewoon niet, De Sprinter.

 

Sander Peters
Laatste berichten van Sander Peters (alles zien)