Als Parijs-Luxemburg geen wielerwedstrijd was geweest, maar een boek, film of televisieprogramma, dan had ergens aan het begin de tekst ‘naar een idee van Jean Bobet’ gestaan. Jean Bobet. Inderdaad, ‘het broertje van…’. Zoals Peter Sagan in het huidige peloton Juraj aan zijn zijde weet en Nairo Quintana kan rekenen op de assistentie van Dayer, zo heeft drievoudig Tourwinnaar Louison Bobet in de jaren 50 van de vorige eeuw de hulp van zijn vijf jaar jongere broer. Diezelfde Jean is een klein decennium na de laatste Tourzege van broerlief initiatiefnemer van een koers tussen de Franse hoofdstad en die van het groothertogdom.

Parijs als startplaats en Luxemburg als stad van aankomst zijn geen toevallige keuzes. Beide zijn terug te voeren op de carrière van Jean Bobet na afloop zijn wielerloopbaan. Als de bakkerszoon in 1959 zijn racefiets aan de wilgen hangt, gaat hij als verslaggever aan het werk voor de Franse sportkrant L’Équipe. Drie jaar later maakt Bobet de overstap naar Radio Luxembourg, waar hij chef sport wordt. Jeans loopbaan beweegt zich dus letterlijk van Parijs naar Luxemburg, net als de etappekoers die hij niet veel later zal bedenken. Belangrijkste inspiratiebron voor de tweedaagse is een wedstrijd die op dat moment al anderhalf decennium ter ziele is. Tussen 1921 en 1946 worden negentien edities verreden van Parijs-Reims, een eendagskoers over ongeveer 200 kilometer met als voornaamste winnaars de verfranste Italiaan Giulio ‘Jules’ Rossi en de Fransman Louis Caput. Jean Bobet bewaart er goede herinneringen aan. Niet als renner, vanzelfsprekend. Zestien jaar oud is Jean nog maar als het peloton voor het laatst vanuit Parijs koers zet naar Reims en dus is hij simpelweg te jong om mee te kunnen doen. Fan van de wedstrijd is tiener Jean wel. Het duurt dan nog zes jaar voordat Louison zijn broer weet over te halen om zijn studieboeken vaarwel te zeggen en toe te treden tot het gilde der beroepsrenners. Eigenlijk droomt Jean Bobet van een carrière als schrijver, hij is niet voor niets Engels gaan studeren en Ernest Hemingway is zijn grote voorbeeld, maar net als zijn oudere broer kan hij uitstekend uit de voeten met een racefiets onder zijn achterste. Het levert hem in 1949 en 1950 zelfs de wereldtitel op bij de studenten.

In het profpeloton gelden echter andere wetten. Vrijwel meteen wordt duidelijk dat vader en moeder Bobet het genetisch materiaal om uit te groeien tot een toprenner vooral aan Louison hebben geschonken. Als prof rijdt Jean Bobet voornamelijk in de schaduw van zijn oudere en talentvollere broer, die echter blindelings kan vertrouwen op Jeans onvoorwaardelijke steun. ‘Le Professeur’, zoals de jongere van de Bobets wordt genoemd door zijn verleden als student en zijn bebrilde gezicht, drie decennia voordat Laurent Fignon die bijnaam overneemt, kan slechts fantaseren over soortgelijke prestaties als zijn beroemde broer. Al zou Jean Bobet het niet slecht doen in een ranglijst van ‘beste broers van…’. Natuurlijk zijn er de Schlecks, de Planckaerts, de Pélissiers, de Yates-tweeling en een stoet andere gebroeders die getweeën of zelfs gedrieën de successen aaneenrijgen, maar Jacques van der Poel, Césare Cipollini, Jérôme Gilbert, Simone Rebellin, Laurence Roche, Prudencio Induráin en vele andere ‘broers van…’ kleuren groen van jaloezie bij het zien van het palmares van Jean Bobet.

1955 is met afstand Jeans beste jaar als beroepsrenner. Hij is niet alleen de beste in Parijs-Nice, een paar dagen later drukt hij zijn voorwiel als derde over de finish in Milaan-Sanremo en in de Tour de France eindigt hij, ondanks dat hij zich drie weken lang wegcijfert voor Louison, als veertiende. Prestaties die een renner van het kaliber Prudencio Induráin zelfs in zijn aller stoutste dromen niet weet te benaderen. Talent kan onder broers nu eenmaal vele malen oneerlijker zijn verdeeld dan bij de Bobets. Iedere wielervolger die nu meer dan vijfendertig levensjaren op de teller heeft staan, kan het zich ongetwijfeld nog levendig herinneren; het is de Tour de France van 1993 en de hele wereld ziet Miguel Induráin in de 59 kilometer lange tijdrit rond het Lac de Madine de scheuren in het asfalt rijden. De Spanjaard legt de ronde voor de eerste bergrit in een beslissende plooi en is bezig een riante voorsprong op te bouwen op concurrenten als Gianni Bugno, Tony Rominger en Claudio Chiappucci.

Bij het aansnijden van een haakse bocht naar rechts wijkt Induráin plotseling af van de ideale lijn en mindert meer vaart dan nodig. Een paar tellen later stuurt hij naar de kant van de weg en stapt van zijn fiets. Een toegesnelde mecanicien helpt ‘die lange uit Pamplona’ onmiddellijk op zijn reservefiets, maar het hele akkefietje kost toch al gauw een kleine halve minuut. Mechanisch defect? Lekke band? Voor zover de neutrale televisiekijker het kan inschatten is er weinig aan de hand met de witte Pinarello, waarop Induráin zo-even een fraaie voorsprong op 170 andere renners heeft opgebouwd. Na afloop hebben de analytici een bijzondere theorie voor de opmerkelijke fietswissel van Induráin: broertje Prudencio dreigde door het vernietigende tempo van ‘Big Mig’ buiten de tijdslimiet te raken. De kleine halve minuut die Miguel nodig heeft om van fiets te wisselen blijkt precies voldoende om Prudencio in de Tour te houden. Het is een gedachtegang die nooit bevestigd wordt. Niet door de Induráins, niet door de Banesto-ploeg, door niemand. Het enige dat ploegleider José Miguel Echavarri er over kwijt wil is dat het ‘Gods hand’ is geweest. Peter R. de Vries had er met gemak een televisiespecial vol complotten mee kunnen vullen, maar aangezien dat nooit gebeurd is blijft het slechts bij gissen. Jean Bobet zal het tafereel rond de twee Induráins in 1993 met een glimlach tot zich hebben genomen. Iets soortgelijks heeft Louison nooit voor hem hoeven doen. Zó veel minder dan zijn broer was hij namelijk niet. Helemaal niet, zelfs.

Toch houdt ‘de kleine Bobet’ het al weer snel voor gezien in het profpeloton. 29 jaar oud is hij nog maar als hij besluit dat zijn werkuitrusting voortaan beter kan bestaan uit pennen, notitieblokjes en microfoons, in plaats van een racefiets en liters benenolie. Al snel vangt de kersverse journalist signalen op uit het peloton dat er behoefte is aan de nodige extra wedstrijdkilometers ter voorbereiding op het wereldkampioenschap. De periode van vier weken tussen de ontknoping van de Tour de France en de strijd om de regenboogtrui is voor veel renners net even te lang om te overbruggen. Het gat in de kalender is ontstaan doordat de Tour de l’Ouest niet meer wordt verreden. De etappekoers van een week in, zoals de naam al verraadt, Normandië en Bretagne, heeft in 1959 haar laatste editie beleefd. Als renner is Jean Bobet in meerdere edities van start gegaan en Louison is er zelfs eens eindwinnaar geweest.

Zoals een spin in een recordtempo zijn web aan elkaar knoopt, zo verbinden de hersenen van Jean Bobet moeiteloos alle losse schakeltjes. De behoefte in het peloton aan een gedegen voorbereiding op het WK, het gemis van Parijs-Reims, zijn connecties met de wielerpers in zowel Parijs als Luxemburg, de ruimte op de wedstrijdkalender. Binnen de kortste keren heeft Jean Bobet zijn plan klaar: een tweedaagse tussen Parijs en Luxemburg, met tussenstop in Reims. Ondanks dat de autoriteiten in het groothertogdom in eerste instantie terughoudend zijn, de Luxemburgse ambtenaren voorzien een verkeersinfarct als er een wielerwedstrijd wordt verreden in een periode dat veel inwoners terugkeren van hun zomervakantie, gaan ze uiteindelijk toch overstag. De koers is immers een mooie manier om het duizendjarig bestaan van de stad Luxemburg in 1963 op te luisteren. Op 3 en 4 augustus van dat jaar, een week voor het WK, staat de eerste editie van Parijs-Luxemburg dan ook op de wielerkalender. Tachtig renners verdeeld over tien ploegen staan aan het vertrek. Dankzij de aanwezigheid van grote namen als Jacques Anquetil, Raymond Poulidor, Federico Bahamontes en André Darrigade heeft de nieuwe koers direct de aandacht van de internationale wielerpers.

Jean Bobet heeft bij het uitzetten van het parcours duidelijk rekening gehouden met de wensen van zijn oud-collega’s. De bonkige kasseien in Noord-Frankrijk worden met opzet gemeden. Met de Tour de France nog vers in de benen en het wereldkampioenschap voor de boeg wil Bobet het peloton niet aan een te zware beproeving onderwerpen. Laat staan dat hij het op zijn geweten wil hebben dat een onbenullige valpartij deelname aan de mondiale titelstrijd in de weg staat. In plaats daarvan heeft hij voornamelijk vlakke wegen uitgekozen, afgewisseld met een paar korte, venijnige klimmetjes tussen Briey en Luxemburg, waar de favorieten hun benen en elkaar kunnen testen. Niet dat de grote namen zich sparen op de eerste dag in Noord-Frankrijk. Integendeel. In de openingsrit tussen Parijs en Reims toont Rudi Altig zijn klasse door samen met de Belg Armand Desmet in slechts enkele tientallen kilometers de concurrentie zeven minuten achterstand aan te smeren. In de sprint-á-deux heeft de West-Duitser geen kind aan zijn opponent. De voorsprong van Altig en Desmet reduceert de rit van Reims naar Luxemburg tot niet meer dan een formaliteit. Raymond Poulidor mag als etappewinnaar het podium op in het groothertogdom, maar de eindzege is voor de man die zijn successen zegt te danken aan een dan nog vrij onbekende oosterse ontspanningswijze.

Vier jaar eerder, op het WK op de baan in Amsterdam, heeft de wereld voor het eerst kennis gemaakt met Rudi Altig. Niet alleen met het talent waarmee de West-Duitser is uitgerust, maar ook met zijn opvallende manier van voorbereiden. Terwijl de baanonderdelen keurig volgens het programmaboekje worden afgewerkt zien duizenden toeschouwers vanaf de tribune iemand op het middenterrein een rood kleed op het gras draperen, zijn twee handen en het hoofd naar de grond brengen en vervolgens beide benen met een sierlijke zwaai de lucht in hijsen. Met ogen zo groot als skippyballen van verbazing slaan de aanwezigen in het Olympisch Stadion gade hoe Rudi Altig twintig minuten lang op zijn hoofd staat. Lacherige reacties en quasi-grappige opmerkingen als ‘straks is-ie zo duizelig dat-ie zijn rondjes in tegengestelde richting rijdt’ pareert Altig met een klinkende wereldtitel op de achtervolging voor amateurs. Na afloop verdringen de journalisten zich rond de kersverse kampioen. Voor het eerst is niet ‘wat gaat er nu door je heen?’ de meest gestelde vraag. Iedereen wil weten wat Altig nu precies deed daar op dat rode kleed op het middenterrein. ‘Een Indiase ontspanningsoefening’, luidt in het Duits het antwoord. ‘Yoga, heet het’. Kort na het WK zal Rudi Altig prof worden. Ook op het hoogste niveau rijgt de hij de zeges met speels gemak aan elkaar, zowel op de baan als op de weg. In een tempo dat evenredig is aan de snelheid waarmee op dat moment de yogacentra wereldwijd als paddenstoelen uit de grond schieten.

In de volgende jaargangen van Parijs-Luxemburg duikt de naam Rudi Altig regelmatig op. Meest memorabel is de editie van 1966, als de voormalige winnaar samen met Jacques Anquetil, Raymond Poulidor, Gianni Motta en Jean Stablinski na afloop van de eerste rit uit koers wordt gehaald. Parijs-Luxemburg is in het aantal te rijden etappes dan inmiddels verdubbeld van twee naar vier, verdeeld over even zoveel dagen, en wordt bovendien pas na het wereldkampioenschap verreden. Op dat WK heeft Altig vijf dagen eerder voor eigen publiek de regenboogtrui veroverd. Anquetil en Poulidor flankeren hem op het podium. Motta, Stablinski en Italo Zilioli, die niet in Parijs-Luxemburg aan de start staat, vervolmaken de top zes. Allemaal moet ze na afloop een plas inleveren bij de UCI, maar geen van allen doen ze dat ook daadwerkelijk. De dopingcontroles zijn datzelfde jaar door de wielerbond ingevoerd, onder luide protesten uit het peloton. Twee maanden eerder is er in de Tour de France gestaakt door nagenoeg het voltallige rennersgilde en sindsdien weigert een aantal principieel aan de controles mee te werken. Een schorsing van twee maanden is de sanctie. Dankzij een advocaat en een beroepszaak mogen de weigeraars in eerste instantie nog gewoon starten in Parijs-Luxemburg, in afwachting van een definitief oordeel van de UCI. Als de bondsheren na de eerste etappe echter in het nadeel van de renners blijken te hebben besloten, worden de vijf echter zonder pardon naar huis gestuurd. Gianni Motta kan dus maar kort genieten van het winnen van de sprint van een dertien man sterke kopgroep in de eerste etappe naar Troyes. Zijn leiderstrui hoeft hij de volgende dag niet aan te trekken. In plaats daarvan kan de Italiaan op weg naar huis, net als de vier andere ‘plas-weigeraars’.

Tien dagen later wordt de schorsing van de zondaars al weer opgeheven, omdat de renners de UCI met een schadeclaim dreigen. De regels ten aanzien van dopinggebruik en het deelnemen aan controles in die jaren zijn totaal niet vergelijkbaar met hoe het er in het hedendaagse wielrennen aan toe gaat. De bond besluit een mogelijke claim niet af te wachten en geeft het zestal toestemming om per direct weer op het zadel te klimmen. Ook kan Motta zijn ritwinst in de uiteindelijk door de Fransman Novak gewonnen vierde editie van Parijs-Luxemburg gewoon behouden. Anatole Novak is achteraf bezien waarschijnlijk de minst aansprekende winnaar in de achtjarige geschiedenis van Jean Bobets etappekoers. In de jaren tussen de zeges van Altig en Novak weten Rik van Looy en Jean Stablinski Parijs-Luxemburg bij te schrijven op hun palmares. Laatstgenoemde gooit daarvoor zelfs zijn hechte vriendschap met de Ier Seamus Elliott overboord. De twee zijn niet alleen kameraden, maar ook ploeggenoten en Stablinski is zelfs de peetvader van Seamus’ zoontje Pascal. In Parijs-Luxemburg van 1965 steekt Stablinski zijn makker geen mes in de rug, maar een complete bestekset. Hoogverraad in zijn hevigste vorm. En niet voor het eerst. Op het wereldkampioenschap van 1962 heeft Stablinski Elliott ook al op slinkse wijze beroofd van de overwinning. Na afloop houdt de Ier zich groot en verkondigt dat een knecht zijn kopman nu eenmaal dient te laten winnen, maar later zal Elliott publiekelijk suggereren dat Stablinski enkele renners betaald heeft om expliciet tegen de sterkere en snellere Ier te rijden en zo zelf wereldkampioen te kunnen worden. Drie jaar later flikt de Fransman zijn voormalig beste vriend opnieuw een kunstje. Het is het definitieve einde van de ooit zo goede verstandhouding tussen de twee.

In de slotetappe naar het groothertogdom rijdt ‘Shay’ Elliott in de leiderstrui als Stablinski met een ontsnapping mee glipt. De Ier vertrouwt er op dat zijn ploegmaat, vriend en zwager zijn leiderstrui zal beschermen en hoogstens in het zicht van de finish zal proberen de etappe te winnen. Stablinski heeft echter een duivels plan gesmeed. In plaats van het tempo in de kopgroep te breken, sleurt de Fransman uit alle macht aan kop en maant zijn medevluchters hetzelfde te doen. De vijf minuten achterstand in het algemeen klassement, die Stablinski voor de start heeft op Elliott, verdwijnen als sneeuw voor de zon. Stablinski laat de ritwinst aan Ward Sels, maar grist wel de eindoverwinning weg voor Elliotts neus. ‘Shay’ voelt zich verraden. Door Stablinski, maar ook door de rest van de Ford-Gitane-ploeg. En dan met name door kopman Jacques Anquetil en ploegleider Raphaël Geminiani. Volgens de Ier zitten ze allemaal in het complot. Seamus Elliott stapt subiet op bij de ploeg en tekent uit wraak een contract bij BP-Mercier. Uitgerekend het team van Anquetils aartsrivaal Raymond Poulidor.

Na Rudi Altig, Rik van Looy, Jean Stablinski en Anatole Novak voegen in de jaren die volgen Jan Janssen, Michele Dancelli, Eddy Merckx en Eric de Vlaeminck hun namen toe aan de erelijst van Parijs-Luxemburg. De koers is dan niet alleen uitgegroeid tot een drie- of soms zelfs vierdaagse – het aantal etappes verschilt door de jaren heen – het geesteskind van Jean Bobet is ook steeds internationaler van karakter geworden. Naast Frankrijk en Luxemburg, zijn België, Nederland en Duitsland geregeld gastland. Steden als Luik, Maastricht en Keulen zijn stuk voor stuk het decor van start en/of finish in Parijs-Luxemburg. Jean Bobet droomt van meer en in zijn hoofd ziet hij het al helemaal voor zich. Langzaamaan wil hij Parijs-Luxemburg uitbouwen tot een steeds grotere koers. Een Ronde van Europa, dat is zijn uiteindelijke doel. De gedachtentrein van de Fransman komt echter hardhandig tot stilstand. Met dank aan de UCI. De wielerbond beslist in 1968 dat etappekoersen, met uitzondering van de drie grote ronden en meerdaagse wedstrijden die langer dan tien jaar bestaan, voortaan maximaal vijf dagen mogen duren. Zoals een jaloerse scholier de fietsbanden van zijn veel populairdere klasgenoot lek prikt, zo spat de droom van Jean Bobet met een doffe knal uit elkaar. Als tot overmaat van ramp de Luxemburgse overheid weer begint te morren over de bereikbaarheid van het groothertogdom aan het einde van de zomervakantie gaat langzaam maar zeker de eindtune lopen voor Parijs-Luxemburg. Drie maanden na de door Eric de Vlaeminck gewonnen achtste editie wordt in november 1970 bekend dat de koers het volgende seizoen niet op de kalender zal staan. Een vervolg in een later stadium wordt op dat moment nog niet uitgesloten staat in het perscommuniqué van de organisatie te lezen, maar dat blijkt al gauw een loze tekst. Een volgende Parijs-Luxemburg zal er nimmer komen.

Tijd om lang te rouwen om het verdwijnen van zijn koers heeft Jean Bobet niet. Hij is dan inmiddels al aan een nieuwe uitdaging begonnen: het runnen van de thalassotherapiecentra, die broer Louison na zijn wielercarrière is begonnen. Jean zegt er zijn baan als journalist zelfs voor op, al zal hij in de jaren die volgen een fraaie boekenplank weten te vullen met zijn bibliografie. De Tour de France, het levensverhaal van Louison, de thalassotherapie die uitgaat van de helende werking van zeewater; het zijn allemaal onderwerpen waar Jean Bobet met meer of minder regelmaat over publiceert. Een boek over zijn geesteskind blijft echter uit. Het maakt Parijs-Luxemburg inmiddels al bijna een halve eeuw een vergeten koers.

Vincent de Lijser