Luca GelfiLuca Gelfi (21 juni 1966)

Luca Gelfi was een stille jongen. Als er gezwegen kon worden, zei hij maar liever niets. Tien jaar lang was hij professioneel wielrenner. Een decennium waarin de sport mondialiseerde, waarin grote wielrenners opeens miljonair konden worden, waarin de medische begeleiding tot grote hoogten steeg.

Luca Gelfi reed erbij en keek ernaar. Zwijgend. Een knecht zoals er zovelen waren.

En zoals zoveel knechten: één moment van genade gehad. Een paar weken waarin alles lukte, een korte periode van fysieke volmaaktheid.

In het geval van Luca Gelfi was dat de Giro van 1990, een ronde die even ongelofelijke als ongeloofwaardige wijze werd overheerst door Gianni Bugno. Bugno reed van de eerste tot de laatste dag in de leiderstrui en liet de rest slechts de restjes die hij zelf niet lekker genoeg vond om op te eten. Zelf vrat hij alle lekkere hapjes op.

Op één na. De tijdrit naar Cuneo, 68 kilometer schoon aan de haak. Had Bugno graag gewonnen, en het leek er ook op dat ook dit prestigemomentje zonder problemen naar de Italiaanse Zwitser zou gaan.

Aan de finish bleek hij het voltallige peloton van hele en halve kanshebbers gedeklasseerd en op onoverbrugbare achterstand gezet. Er was slechts één renner ietsje sneller dan hij. Het was dezelfde jongen die vier dagen eerder nog de etappe naar Fabbriano op z’n naam had geschreven. Het was de jongen van wie niemand eigenlijk wist wat hij goed kon. Hijzelf ook niet.

In die drie weken in Italië had Luca Gelfi zijn totaalaantal overwinningen in één klap verdrievoudigd. Zijn naam was gemaakt, de Gazzetta wijdde meerdere artikelen aan hem, specialisten werd naar zijn groeipotentie gevraagd. Luca was, zomaar opeens, iemand om rekening mee te houden.

Acht jaar later.

Luca Gelfi woont in Torre de Roveri. Een stip op de kaart van Lombardije. Hij is net wielrenner-af. De Giro van 1990 heeft hij nooit meer weten te benaderen, in de verste verten niet.

Acht jaar knecht spelen zijn hem niet in de koude kleren gaan zitten. Al op z’n 32e vond hij het in 1998 al mooi geweest. Later opent hij een fietsenzaakje in het oude centrum van Torre.

Het einde had een nieuw begin moeten worden. Iets om naar uit te kijken.

Elf jaar later.

Eerste Kerstdag 2008 brengt Luca door met zijn ouders, zijn vrouw Stefania en zijn zoontje Tommaso. Tommaso, vijf jaar en de lieveling van de familie.

Tweede Kerstdag brengen de Gelfi’s door bij de ouders van Stefania. De hoop en het vertrouwen in de toekomst zijn bijna tastbaar.

Oud & Nieuw brengen Luca en Stefania door met wat vrienden. Laat maken ze het niet. De volgende dag moet hij echt eens een afspraak maken met Paolo. Paolo is Paolo Valoti, ook oud-renner, hij gaat Luca helpen bij het ondersteunen van jonge wielrenners uit Torre. Dat heeft Carlo Giorgi, de oprichter van de wielerclub, bedacht.

Op 3 januari, in de middag, als Luca de winkel heeft opengedaan, heerst er nog zo’n typisch winterse, schemerige stilte in Torre. Luca belt met Carlo, om te overleggen over de rolverdeling tussen hem en Paolo. Het gesprek duurt een kwartier, ze discussiëren en lachen, ze maken plannen en wisselen nieuwjaarswensen uit. Carlo zit in Roemenië, en om de kosten een beetje te drukken, spreken ze af elkaar te zien zodra de manager terug is in Torre.

Om 15:00 komt Luca Bergomini de fietsenwinkel binnen. Luca is Luca’s enige werknemer.

De winkel is leeg. Bergomini loopt door naar de werkplaats. Daar is de winnaar van een van de langste tijdritten uit de naoorlogse Giro-geschiedenis.

Hij heeft zich opgehangen.

Niemand die het kan begrijpen, niemand die het wil begrijpen. Luca Gelfi’s binnenwereld moet er duizendmaal zwarter hebben uitgezien dan wat voor alle anderen zichtbaar was.

Een lieve vrouw, een kind, familie, een zaak, plakboeken vol herinneringen; ze waren kennelijk niet voldoende. Uiterlijk ging hij een nieuw leven tegemoet, van binnen werd hij naar een peilloos diepe afgrond gedreven. Waarom?

Daarover zweeg Luca Gelfi liever.

Frank Heinen